Hij kauwde peinzend op zijn onderlip.
‘Als we daar nu eens van uitgaan, jouw redenering volgend, met wie zou Nanette hem dan hebben bedrogen? Ter Wielingen? Uit de gesprekken die wij met hem hebben gevoerd, blijkt nauwelijks iets van een verhouding.’
De Cock schudde het hoofd.
‘Niet Ter Wielingen, maar Pierre Popko.’
Vledder keek hem verbaasd aan.
‘Wie is Pierre Popko?’
‘De maker van het schilderij het sombere naakt. Ik heb dat van Ronald. Hij vertelde mij ook dat zijn vader Nanette controleerde.’ ‘Controleerde?’
De Cock knikte.
‘Zie je, toen Van Stuchteren eenmaal besloten had Nanette te trouwen, wilde hij niet dat zij voor de schilder nog langer model stond. Hij vertrouwde die Pierre Popko niet.’
De ogen van Vledder begonnen te glinsteren.
‘Maar dat is prachtig,’ riep hij enthousiast, ‘gewoon prachtig. Dan hebben we de zaak toch rond. Makelaar Van Stuchteren ontdekt bij een van zijn controles dat Nanette hem bedriegt, ontsteekt daarover in woede en vermoordt haar.’
De Cock stak afwerend een hand op.
‘Ho, ho,’ riep hij lachend, ‘Zo eenvoudig is het niet. Je bent weer veel te haastig. Zoals altijd zie je in je jeugdig enthousiasme een paar simpele feiten over het hoofd. Je moet bedenken…’ Plotseling stokte hij, midden in de zin. Zijn grijze ogen kregen een wat vreemde uitdrukking, haast schichtig. Hij keek langs Vledder heen. ‘Kijk niet om,’ zei hij hees, ‘nog niet. Achter je staat Christel van Daele. Ze komt net de gelagkamer binnen. Er is een man bij haar, een lange vent met een baard.’
Ze stonden weer buiten op het Damrak. Het regende nog wel, maar de plensbui had opgehouden. Langs hen heen schuifelden mensen onder paraplu’s.
Vledder trok een verongelijkt gezicht.
‘Was dat nou nodig?’ vroeg hij brommerig. ‘Moest dat nou? Verdomme nog aan toe. En al had ze ons gezien, wat dan nog? Het is zaterdagavond, weet je. Gewoon zaterdagavond. Kijk om je heen. De mensen gaan uit. Wat is daar nu voor vreemds aan? Christel van Daele is op stap met een vriend, een lange vriend met een baard. Nou én?’ Hij haalde zijn neus op, een gebaar vol minachting.
‘Jij zoekt overal wat achter. Bespottelijk. Sluipen wij daar als dieven de gelagkamer uit, alleen maar omdat jij niet wilt dat Christel van Daele ons ziet. Gewoon idioot. Het viel me waarachtig nog mee dat je de ober betaalde.’
De Cock floot tussen zijn tanden door een St. Nicolaasliedje. Als hij floot, floot hij altijd een St. Nicolaasliedje, of de goedheilig man nu in het land was of niet. Het maakte geen verschil. De protesten van Vledder gingen langs hem heen. Ze deerden hem niet. Hij wist wel wat zijn leerling bezighield. De jongen dacht natuurlijk aan Celine, zijn meisje. Het was ook voor haar zaterdagavond. En zolang de zaak Nanette niet was opgelost… Hij bleef plotseling midden op het trottoir staan en keek op zijn horloge. Het was goed negen uur.
‘Je moest maar naar haar toe gaan, jongen,’ zei hij vriendelijk. ‘Ze zal wel op je zitten te wachten. Denk je niet?’
Vledder monsterde het gezicht van zijn leermeester. Het leek hem toe dat De Cock eenvoudig zijn gedachten las. Het was soms griezelig. Hij slikte iets weg. ‘Ik… eh, ik denk het wel, ja.’ De Cock knikte hem toe.
‘Morgenochtend om tien uur is er sectie. Zorg er in ieder geval voor dat je op tijd bij het sectielokaal bent om dokter Rusteloos te ontvangen. Na afloop zie ik je wel weer op het bureau.’ Hij gebaarde. ‘Ben ik er eventueel niet, dan weet de wachtcommandant wel waar ik te bereiken ben.’
Hij klopte zijn leerling op de schouder. ‘Doe haar de groeten van me.’
Vledder bleef aarzelend staan.
‘En jij?’ vroeg hij achterdochtig. ‘Wat ga jij doen?’ ‘Ik zal zien dat ik vanavond Ronald van Stuchteren nog te pakken krijg.’
‘Ronald van Stuchteren?’
‘Ja.’
‘Waarom?’
De rechercheur glimlachte. ‘Heel simpel, om hem te vragen hoe donderdag jongstleden zijn afspraak met Nanette verliep.’
‘Ben je alleen thuis?’
‘Nee, vader is er ook. Komt u binnen.’
Ronald van Stuchteren ging De Cock voor. Ze liepen achter elkaar door een lange witmarmeren gang. Hun voetstappen klonken hol en weerkaatsten tegen de wanden. Aan het einde van de gang liep een brede trap omhoog.
‘Vader zal verrast zijn.’
‘Hoezo?’
‘Ik denk niet dat hij nog bezoek verwacht.’
‘Mijn bezoek geldt ook eigenlijk u, niet uw vader.’
Ronald keek verbaasd om. ‘Mij?’
De Cock knikte. ‘Als uw vader toch thuis is, lijkt het mij goed dat hij het onderhoud bijwoont. We zouden een aantal misverstanden uit de weg kunnen ruimen.’
Ze bestegen de brede, marmeren trap. Boven, op een zwartgranieten console, stond een bronzen Mercuriusbeeldje, een kopie van de Mercurius in de Effectenbeurs.
Bij een ruime, hoge deur bleef Ronald staan. Hij aarzelde. Het was net alsof hij iets in zichzelf moest overwinnen. Het duurde maar even. Toen deed hij de deur open en stapte naar binnen. ‘Vader,’ riep hij luid, ‘hier is rechercheur De Cock.’ Uit een brede fauteuil met een hoge leuning rees de gestalte van makelaar Van Stuchteren op. Hij zag er heel huiselijk uit, een leesbril half op de neus, in een verkreukelde kamerjas en grote vilten pantoffels aan de voeten. Hij had zo weinig van een grandseigneur.
‘Met… eh, ceeooceekaa.’
De Cock knikte.
‘Inderdaad, u heeft het goed onthouden.’
Van Stuchteren glimlachte beleefd.
‘Gaat u zitten,’ zei hij breed gebarend. ‘Wat verschaft ons het genoegen van uw bezoek? Wenst u iets te drinken? Een sherry, of prefereert u iets anders?’
‘Cognac, graag.’
‘Ronald…’ De stem klonk dwingend, overheersend, autoritair. ‘Ja, pa.’
De jonge Van Stuchteren reageerde onmiddellijk. Hij kiep naar een fraaibewerkte, eikenhouten kast aan de wand en kwam terug met een flonkerend cognacglas en een fles oude Franse cognac. De Cock herkende het etiket.
Ronald keek hem vragend aan.
‘Wilt u het glas verwarmd?’
De Cock schudde het hoofd.
‘Laat maar. Het warmt wel in de hand.’
‘O, zoals u wilt.’
Het klonk schuchter, haast benepen.
De Cock fronste zijn wenkbrauwen. Dit was niet de Ronald van Stuchteren die hij kende; niet de jongeman die hij spontaan, fel, emotioneel had zien reageren. Onder de spiedende ogen van de vader gedroeg hij zich vreemd, nerveus, slaafs onderdanig. Alsof hij niet zichzelf was, maar een marionet, met duizend onzichtbare draden verbonden aan de strenge wil van die man in zijn grote vilten pantoffels.
Ronald schonk in.
De Cock liet het glas tussen zijn vingers schommelen en snoof de prikkelende geur van de cognac op. Onderwijl liet hij zijn blik door de kamer dwalen. Het zag er smaakvol uit. Hoewel de kamer bijzondere afmetingen had, bijna die van een zaal, en slechts schaars was gemeubileerd, was er toch sprake van een zekere intimiteit, een warme beslotenheid, die weldadig aandeed. De wanden waren bijna geheel met schilderijen bezet. Ze waren er van verschillende grootte. De meeste figuratief. Als concessies aan het strak-figuratieve ontdekte De Cock twee werkjes van Renoir en enige doeken van minder bekende Franse impressionisten. Er was geen open plek. De plaats waar ergens aan de wand het sombere naakt had gehangen, was weer aangevuld.
De oude Van Stuchteren sloeg De Cock nauwkeurig gade. ‘U interesseert zich voor schilderijen?’
De Cock nam een slok van zijn cognac.
‘In zijn algemeenheid, nee, schilderijen hebben niet mijn interesse. Slechts wanneer een doek bepaalde emoties bij mij opwekt, appelleert aan gevoelens die in mij leven, laat ik mij tot een nadere beschouwing verleiden. Eerder niet.’
Van Stuchteren glimlachte.
‘Het is een criterium. Vind je niet, Ronald? Het is een criterium.’