Выбрать главу

De Cock keek hem quasi verbaasd aan.

‘Waarom? Ik heb toch een goede assistent.’

Bij Vledder brak weer iets van een glimlach door.

‘Er waren geen punctieplekjes,’ zei hij met een geaffecteerd stemmetje, ‘althans niet van een recent verleden. Natuurlijk zal er nog een toxicologisch onderzoek moeten volgen. Tevreden?’ De Cock lachte. ‘Meer dan tevreden.’

Vledder schoof zijn stoel wat dichter bij het bureau van De Cock en ging er op zijn gemak bij zitten.

‘Ik ben altijd weer blij dat zo’n sectie voorbij is. Hoe is het anders gisteravond gegaan? Heb je Ronald nog te pakken gekregen?’ ‘Ja.’

‘En?’

‘Hij gaf toe dat hij een afspraak had met Nanette. Hij had donderdag de hele avond op haar zitten wachten, maar Nanette was niet gekomen.’

Vledder grijnsde.

‘Kan hij gemakkelijk zeggen.’

‘Inderdaad, maar zijn vader verschaft hem een sluitend alibi. Hij zegt dat hij kan getuigen dat Ronald Nanette niet vermoordde. Hij was de hele donderdagavond in zijn gezelschap.’ Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.

‘Maar,’ zei hij wat aarzelend, ‘dan vormen die twee een alibi voor elkaar. En dat is moeilijk te doorbreken.’

De Cock wreef met een vlakke hand langs zijn gezicht. ‘Vader en zoon Van Stuchteren,’ zei hij peinzend, ‘een tweeeenheid, misschien voor het eerst van hun leven.’

Hij staarde een tijdje dromerig voor zich uit. De ellebogen steunend op zijn bureau, de handen onder de kin. Hij keek naar een verdwaalde vlieg die rustig over zijn vloeiblad tippelde. Zo nu en dan bleef ze staan en wreef de voorpootjes over elkaar. De bewegingen van de vlieg boeiden hem een poosje. Toen ze wegvloog, kwam hij wat moeizaam overeind. Hij liep naar zijn kast aan de wand en nam er iets uit. Daarna waggelde hij naar de kapstok. ‘Als je voldoende van de sectie bent uitgerust,’ zei hij licht spottend, ‘zou ik graag weer op pad gaan.’

‘Op pad? Waar wil je heen?’

De Cock plantte zijn oude hoed achter op zijn hoofd. ‘Naar Amsterdam-West, naar Osdorp. Er is daar een flatgebouw, Moerenburg, Boutenmoer, of…’

Hij diepte een verfrommeld papiertje uit de borstzak van zijn colbert en bekeek een paar krabbels.

‘O, het is Moerenburg.’

Het gezicht van Vledder plooide zich in onbegrip. ‘Moerenburg? Hoe kom je aan Moerenburg?’

De Cock grijnsde breed. ‘Toen jij vanmorgen naar de sectie was, heb ik niet stilgezeten. Ik heb een uitgebreid bezoek gebracht aan het Amsterdamse bevolkingsregister.’

‘Op zondag? Dan is het toch gesloten?’ De Cock knikte. ‘Ik heb referendaris Slosser echter bereid gevonden enige uren van zijn zondagsrust op te offeren en een paar zaken voor mij na te kijken.’

Vledder keek zijn leermeester wat verward aan.

‘Zaken? Wat voor zaken?’

‘Als je goed had nagedacht,’ zei De Cock zacht verwijtend, ‘dan had je die vraag niet hoeven te stellen. Dan had je het geweten. In ieder geval was Moerenburg het resultaat. En daar gaan wij nu heen.’

Met gebogen hoofd, nog namokkend over het verwijt en peinzend over het hoe en waarom van Moerenburg, liep Vledder achter zijn leermeester aan de recherchekamer af.

Ineens zag hij aan de hand van De Cock iets bengelen. Het was de pop, de oude plastic pop met de starre glimlach en het ene been, die De Cock van de gemeentelijke stortplaats had meegenomen. ‘Wat moet je met die vieze pop?’

De vraag was eruit. Te snel. Vledder realiseerde zich dat onmiddellijk. Hij had ook die vraag niet moeten stellen. Hij had eerst moeten nadenken. De Cock deed nooit iets voor niets. Hij had met alles een bedoeling, ook met de pop, natuurlijk, ook met de pop. De Cock draaide zich langzaam om. Hij keek Vledder aan. In zijn ogen lag een haast bedroefde uitdrukking.

‘Je begrijpt er nog niet veel van. Is het wel?’

Vledder schudde somber zijn hoofd.

‘Nee,’ zei hij benepen, ‘ik moet bekennen…’

De rechercheur glimlachte.

‘Kom nu maar mee, jongen,’ zei hij vriendelijk. ‘Ik zal het je later heus allemaal wel uitleggen.’

Moerenburg in Amsterdam-Osdorp.

De buitenste van een rijtje vriendelijk open flatgebouwen, gezet in de vorm van een wijd uitgezakte ‘L’, acht verdiepingen hoog, centraal verwarmd, ruime liften, en meer dan honderd gelijkvormige flatjes met een ruime woonkamer, twee slaapvertrekken, een keukentje, een hal, een douche, een wc en een eigen vrije ingang. Vledder parkeerde hun Volkswagentje aan de achterzijde van het gebouw. De Cock stapte uit, de pop in de hand. Vledder sloot het wagentje af en kwam achter hem aan. Samen liepen ze naar de ingang.

Bij de liften bleef De Cock staan en haalde opnieuw het verfrommelde papiertje uit de borstzak van zijn colbertje. Hij wees Vledder op een reeks getallen.

‘Dat zijn nummers,’ zei hij verklarend, ‘van flatjes waar gezinnen met kinderen wonen. Meisjes. Flatjes van gezinnen met alleen jongens heb ik niet genoteerd.’

Vledder slikte. ‘Heb je dat van het bevolkingsregister?’ De Cock knikte.

‘Ik wil eerst vaststellen of dit Moerenburg het goede flatgebouw is.’

‘O.’

‘Zie je, zo’n oude pop heeft karakteristieken. Kinderen hebben ermee gespeeld. Ze hebben er hun merktekens op achtergelaten, er hun fantasieën aan gehecht.’

Hij schudde zijn hoofd, keek bijna vertederd naar de starre glimlach van het poppengezicht.

‘En als ze ’s avonds waren moegespeeld, heeft een moeder de pop opgepakt en opgeborgen. En dat niet één keer, maar honderden keren.’

In de ronde patrijspoorten van de schacht werd het licht van een lift zichtbaar. De deuren zoefden open en een aantal mannen, vrouwen en kinderen kwam naar buiten.

Een jochie van een jaar of acht keek tijdens het passeren naar De Cock en de pop in zijn hand. Een paar passen nog liep hij door. Toen bleef hij staan, draaide zich om en kwam schoorvoetend terug. Nog voor De Cock in de lege lift stapte, sprak hij hem aan.

‘Heeft u die pop gevonden, meneer?’

De rechercheur keek op het jochie neer. Het ventje zag er keurig uit. Hij droeg een lange, grijze broek, een blauw blazertje met koperen knopen en een jockeypet.

‘Hoezo?’

‘Het is de pop van mijn zusje.’

‘Zo, zo, wel, wel.’ Hij was onthutst door het plotselinge succes. ‘Zie je, ik zou de pop graag aan je moeder willen teruggeven. Ik ben aan het zoeken. Ik weet namelijk niet in welke flat jullie wonen.’

Het jochie lachte beleefd.

‘Drieënnegentig, meneer. Zal ik het wijzen? Het is op de derde gaanderij.’

‘Heel graag.’

Ze gingen in de lift. Op de derde verdieping rende de jongen al voor de beide mannen uit. Hij liet de toegangsdeur van flat drieënnegentig openstaan.

‘Moeder, moeder,’ hoorden ze hem roepen, ‘buiten is een man, die heeft Elly’s pop.’

Het duurde even. Toen verscheen in de hal van de flat een jonge vrouw. De Cock schatte haar voor in de dertig. Ze zag er aantrekkelijk uit, fleurig, in een fris zomers japonnetje. Ze keek van Vledder naar De Cock. Een blik vol wantrouwen. Op haar wangen lagen blosjes van opwinding.

De Cock glimlachte zijn beste glimlach.

‘Dit is de pop van Elly, heb ik begrepen?’

Het vrouwtje knikte. ‘Dat is Bibetje.’

‘Hoe?’

‘Bibetje, zo noemt mijn dochtertje de pop. Ze is er nogal wild mee. Je moet er zo op letten. Als ze ergens een raam open ziet staan en ze krijgt even de kans, dan gooit ze de pop naar buiten. U hebt het oude ding zeker op straat gevonden. Ik ben de pop eerlijk gezegd al een paar dagen kwijt.’

‘Sinds wanneer? Kunt u zich dat nog herinneren?’

Haar gezicht kreeg een peinzende uitdrukking.

‘Laat eens kijken… Ik denk donderdag, ja, dat moet donderdag zijn geweest. Toen heeft ze er nog mee gespeeld.’