Выбрать главу

De Cock knikte.

‘Mooi, heel mooi.’ Hij reikte de pop over. ‘Wel, hier hebt u Bibetje dan weer terug.’

Het vrouwtje nam de pop aan en bekeek haar aandachtig. ‘Waar heeft u de pop gevonden?’

De Cock aarzelde. Hij had die vraag niet willen beantwoorden. Wat verlegen krabde hij achter in zijn nek.

‘Op de vuilnisbelt aan het zijkanaal F.’

‘Op de vuilnisbelt?’

‘Inderdaad.’

Het vrouwtje keek hem aan; een uitdrukking van verbazing en ongeloof op haar gezicht. Ze liet de pop vallen en streek met beide handen langs haar japonnetje.

‘Hoe…?’ stamelde ze. ‘Hoe komt die pop daar terecht? En hoe wist u…?’

De Cock stak afwerend een hand op.

‘Misschien,’ zei hij vriendelijk, ‘vertel ik het u nog wel, een dezer dagen. Voorlopig alleen dit: let u met uw dochtertje in het vervolg niet alleen op open ramen, maar in de keuken ook op de klep van de stortkoker.’

Hij boog tot afscheid.

Het vrouwtje keek op de gaanderij de beide mannen na. ‘Komt u dan wel,’ riep ze, ‘als mijn man thuis is.’

De Cock wuifde.

‘Een preuts volkje,’ bromde hij, ‘hier in dat Moerenburg.’ Vledder keek zijn oude leermeester grijnzend aan.

‘Je bent je charme kwijt. Dat is het. Bovendien, ik vraag mij af hoe jouw vrouw zou hebben gereageerd, wanneer er plotseling twee kerels bij haar aan de deur waren verschenen met een vieze, oude pop, die ze op een vuilnisbelt hadden gevonden?’ De Cock antwoordde niet.

Hij keek schuin omhoog naar de nummering van de flats. Het had zijn volle belangstelling. De laatste flat van de derde verdieping, zo zag hij, had nummer 105. Verder eindigde de gaanderij weer in een ruimte met liften.

‘Als het goed is,’ mompelde hij, ‘ligt honderddrieëntwintig boven drieënnegentig.’ Hij sprak meer tot zichzelf dan tegen Vledder. ‘Het moet haast wel.’

Vledder haalde zijn schouders op. ‘Als je mij eerst eens vertelde wat de bedoeling is. Misschien kon ik je dan helpen.’ De Cock knikte wat afwezig. ‘Ja, natuurlijk.’

Toen de lift verscheen, stapten ze in en gingen een verdieping hoger. Opnieuw liepen ze de gaanderij af. De Cock voorop. Plotseling bleef hij staan en Vledder las 123.

‘Moet je hier zijn?’

‘Ja.’

‘Er staat geen naam op de deur.’

‘Nee.’

‘Wie woont hier?’

‘Dat… eh, dat weet ik niet.’

Vledder wond zich een beetje op. Het bloed steeg naar zijn hoofd. Het geheimzinnige gedoe van De Cock kietelde zijn zenuwen. ‘Verdomme,’ riep hij, ‘zeg dan wat je wilt!’

De Cock keek verstrooid op.

‘Wat ik wil? Naar binnen, gewoon naar binnen.’

Vledder zuchtte.

‘Ik denk niet dat er iemand thuis is. Moet je maar zien, alle gordijnen zijn dicht.’

De Cock grijnsde. ‘Daar heb ik min of meer op gerekend.’ Hij keek spiedend de gaanderij af. Toen hij niemand zag, haalde hij een klein stalen apparaatje uit zijn zak en begon daarmee aan het slot te morrelen.

Vledder keek verbaasd toe. ‘Dat… dat kun je niet doen,’ stotterde hij. ‘Als de bewoner zich beklaagt…’

‘Ik denk niet dat hij dat zal doen.’

Voorzichtig tastend met de gevoelige toppen van zijn vingers, morrelde de rechercheur verder aan het slot.

De Cock was zeer bedreven in het openen van de meest uiteenlopende sloten. Hij wist alles van kruizen en repen, cilinders en klavieren. Jaren geleden had hij persoonlijk les gehad van vriend en inbreker Handige Henkie. Toen Henkie na zijn laatste kraak besloot voortaan het smalle, maar eerlijke pad te bewandelen, had hij zijn uitrusting aan De Cock overgedaan, een weemoedig offer op het altaar der deugdzaamheid. De Cock had het offer aanvaard. Bij voorkomende gelegenheden maakte hij er een bescheiden gebruik van.

Plotseling had hij de deur van de flat open. Hij wenkte Vledder. Samen gingen ze naar binnen. Behoedzaam sloot De Cock de deur weer achter hen.

Zachtjes, op hun tenen, slopen ze verder.

Vanuit een kleine hal kwamen ze in een ruime woonkamer. Er hing een wat schemerig duister. Door de toegeschoven overgordijnen drong slechts schaars wat daglicht naar binnen. Het was genoeg om alles te onderscheiden.

Ongeveer in het midden van de kamer stond een bankstel, groot, pompeus, van zwart ribfluweel en glimmend chroom. Achter het bankstel, rechts bij het raam, stond een grote, ronde schemerlamp. Daarnaast hingen wat draadplastiekjes aan de wand. Links, op een blank dressoir, stond een lelijke groenglazen pul met sprietige maïskolfstengels. Het was alles koud en kil, alsof in de flat een zorgzame vrouwenhand ontbrak.

Vledder stootte De Cock met zijn elleboog aan.

‘Waar moet ik naar zoeken?’ vroeg hij gedempt.

De Cock maakte een schouderbeweging.

‘Kijk maar wat rond,’ fluisterde hij zacht. ‘Wees wel voorzichtig. Blijf overal met je handen af. Raak zo weinig mogelijk aan.’ ‘Oké, boss.’

De Cock wierp zijn leerling een vernietigende blik toe. Hij had nu eenmaal een hekel aan dat Oké, boss. Met de handen in zijn zakken liep hij van de kamer naar de keuken. Ook daar waren de overgordijnen dicht. Met een geoefend oog voor het detail beschouwde hij de inventaris. Vooral de messen hadden zijn aandacht. Plotseling hoorde hij een onderdrukte kreet. Met een verschrikt gezicht kwam Vledder uit een van de slaapkamers.

‘Wat is er!?’ Vledder slikte iets weg.

‘In de slaapkamer,’ hijgde hij hees.

‘Wat?’

‘De kleren van Nanette.’

19

Een nachtblauwe, kamgaren rok en dito jasje, een witbatisten bloesje, een ragfijne onderjurk met kant, een step-in en een minuscuul behaatje; het lag gespreid over het bed. Daarachter, over de leuning van de stoel, hingen een paar nylonkousen en een zwart slipje met woensdag. Onder de stoel stond een paar blauw-witte pumps.

De rechercheurs bleven er een poosje naar kijken.

‘Heb jij gezien,’ fluisterde Vledder, ‘Dat op het slipje woensdag staat?’

‘Ja.’

‘Ze verdween toch op donderdag?’

De Cock zuchtte.

‘Het heeft niets te betekenen. Ze leefde donderdag nog. Dat staat vast. Buiten de beweringen van Christel van Daele weten we dat nu ook van Ter Wielingen. Hij bezocht haar die donderdag nog in De Drie Rooskens. Overigens, herinner je je nog dat ik je eens over slipjes met dagaanduiding heb gevraagd?’ Vledder knikte. ‘Ik dacht er toen heel wat anders van.’ De Cock reageerde niet. Hij boog zich over het bed. Op het blauw van het jasje glinsterden een paar lange, blonde haren. Hij bekeek ze zorgvuldig, maar liet ze onaangeroerd. Daarna liep hij om het bed heen, nam van de leuning van de stoel een van de nylonlousen en ging daarmee naar het raam. Voorzichtig duwde hij het gordijn iets open en bekeek het fijne weefsel van de kous bij het volle daglicht.

Vledder kwam naast hem staan. ‘Zie je iets?’

De Cock schudde zijn hoofd. ‘Geen laddertje. Ook aan de andere kleding heb ik geen enkele beschadiging opgemerkt.’ ‘En?’

‘Het kan twee dingen betekenen: óf Nanette heeft zichzelf ontkleed óf de ontkleder is heel voorzichtig en in alle rust te werk gegaan. Ik weet niet of je wel eens hebt geprobeerd om bij een vrouw…’ Hij keek Vledder wat verstrooid aan en zuchtte. ‘Enfin, laat maar.’

Hij liep van het raam vandaan en hing de kous weer over de leuning van de stoel. Daarna keek hij peinzend rond. ‘Ik mis feitelijk nog een handtasje en een of andere vorm van regenkleding. Vrouwen hebben bijna altijd een handtasje bij zich. En wat die regenkleding betreft, het regende die donderdag praktisch de gehele dag.’ Hij streek met zijn hand over zijn grijze haren. ‘Het zal hier nog wel ergens zijn, denk ik. Het lijkt mij echter beter dat wij voorlopig niets meer overhoop halen. We zouden alleen maar sporen bederven.’