Выбрать главу

Vledder lachte.

‘Kijk, als een hengst een mooie merrie ziet, begint hij te hinniken…’

‘Ik begrijp het,’ onderbrak De Cock schamper, ‘… en als een beschaafd jongmens een mooi meisje ontwaart, dan ontlaadt hij zijn gemoed in dierlijke klanken.’

‘Zo is het, de moderne tijd.’ Vledder zweeg even. ‘Ik heb mij overigens ook zonder dat voor jou zo vreemde waauw-waauwgeroep bij die journalist thuis wel geamuseerd. Het was op het eind zelfs vermakelijk. De jonge Ter Wielingen liet zich niet vangen. Het was kostelijk. Die komedie van jou met dat boeketje veldbloemen had hij door. Hij begreep blijkbaar direct dat er geen schijntje van bewijs in zat.’

De Cock haalde nonchalant zijn schouders op.

‘Toch liegt onze vriend. Zie je, dat spelletje van mij met dat veldboeketje was niet enkel komedie. Zeker, er zat geen echt wettelijk bewijs in, ik bedoel, je kunt er niet mee voor een rechtbank komen, maar het was voor mij toch wel degelijk een aanwijzing dat die Ter Wielingen zijn vriendin Nanette nog maar kort geleden in De Drie Rooskens heeft bezocht.’

‘Hoe lang geleden?’

‘In ieder geval korter dan veertien dagen. Het veldboeketje was hoogstens een dag of wat geleden opgemaakt.’

Vledder knikte. ‘Misschien is hij wel in De Drie Rooskens geweest, maar heeft daar Nanette niet getroffen.’

‘Natuurlijk, dat kan. Toch heb ik het gevoel, dat Ter Wielingen iets voor ons verbergt, dat hij meer weet dan hij ons wil zeggen.’ Vledder schoof een stoel bij en ging zitten.

‘Wat denk je, zullen we hem laten volgen?’

De Cock schudde zijn hoofd. ‘Tijdverspilling,’ zei hij kort, onverschillig. ‘Bij een journalist is dat niet nodig.’

Op het jonge gezicht van Vledder verscheen een uitdrukking van onbegrip. ‘Niet nodig?’ stamelde hij. ‘Maar als hij nu…’ De Cock onderbrak hem. ‘Leer een ding van mij, jongen,’ zei hij vaderlijk. ‘Die dagbladjongens zijn nooit bijzonder slim of sluw. Ze zijn alleen maar wat driest, onberaden.’

Hij maakte een grimas.

‘Onze oude commissaris zegt altijd: geef een journalist een lang stuk touw en hij hangt zichzelf op. Heb je het nooit van hem gehoord? Het ligt in het wezen van een journalist. Hij kan eenvoudig niet anders. Gun hem de tijd, vroeg of laat publiceert hij alles.’

‘Ook zijn bekentenis?’

De Cock grijnsde. ‘Desnoods ook zijn bekentenis.’

Vledder lachte.

‘Wat denk je anders van zijn verhaal over de Walletjes? Geloof jij echt dat hij Nanette die avond van de Walletjes heeft zien komen?’

De Cock krabde zich eens achter in zijn nek.

‘Ik weet het niet,’ zei hij aarzelend. ‘Hij kwam nogal vlot met dat verhaal. Hij had geen enkele aansporing nodig. Zie je, dat verbaasde mij een beetje. Ik vraag mij af of het geen valstrik kan zijn?’

‘Een valstrik?’

‘Ja, misschien wil Ter Wielingen wel dat wij de oorzaak van Nanettes verdwijning in de omgeving van de Walletjes gaan zoeken, terwijl…’

‘… terwijl de Walletjes,’ vulde Vledder aan, ‘met haar verdwijning niets te maken hebben.’

De Cock knikte goedkeurend naar hem.

Vledder grijnsde. ‘Dan is onze journalist misschien toch sluwer dan jij mij wilde doen geloven.’

Het brede gezicht van De Cock plooide zich in een milde glimlach. Hij legde beide handen op zijn bureau en drukte zijn zwaar bovenlijf uit zijn stoel omhoog. ‘Ik heb een karweitje voor je.’ De ogen van Vledder begonnen te glinsteren.

‘Zal ik toch achter die journalist aan gaan?’

‘Laat die journalist maar zolang met rust. Dat komt later wel. Ik wil dat je naar Aalsmeer gaat. Informeer eens bij de politie daar en maak een voorzichtig babbeltje met de ouders van Nanette.’

‘Zal ik zeggen dat…’

‘Nee, nog niet. Probeer alleen maar uit te vissen of de verhouding tussen de beide nichten inderdaad wel zo idyllisch was als die Christel ons voorspiegelde. Misschien dat ze er in Aalsmeer iets van weten.’

Vledder knikte met een ernstig gezicht. ‘En wat doe jij?’ De Cock grijnsde breed. ‘Ik, ik ga naar Lowietje.’

Lowietje, wegens zijn geringe borstomvang in de rosse buurt van Amsterdam beter bekend als Smalle Lowietje, was al vele jaren een goede bekende van De Cock. Op brede basis van wederzijds respect was er zelfs sprake van een zekere genegenheid. Ze mochten elkaar wel, De Cock en Lowietje, hoewel, tot een hechte vriendschap was het nooit gekomen. Het kon niet. Ergens bleef een barrière, een mistige sluier van achterdochtige waakzaamheid. Het was een niet te slechten scheidsmuur. Tenslotte was De Cock een rechercheur, een gezagsdrager, een man van de Wet en Smalle Lowietje een jongen van de penose. En daartussen ligt een wereld. Op de hoek van de Achterburgwal en de Barndesteeg had Lowietje zijn café. Een schemerig, intiem lokaaltje met gedempt licht, roze, want het was een trefpunt voor de meisjes uit de buurt. Hier rustten ze uit, de Zwarte Truzen, de Blonde Greetjes, hier dronken ze zacht nippend aan hun zoete likeurtjes en babbelden ongedwongen over de business. De lichte vrouwtjes zonder vaste vriend zochten hier uit pure liefde een knappe partner, een echte vent met een overdaad aan mankracht, want in de routine van de business viel in de regel maar weinig opwindends te beleven. En een mens wil toch wel eens wat. Lowietje wist dat. Lowietje wist alles. De buurt had voor Lowietje geen geheimen.

De Cock schoof naar het einde van de bar en hees zich daar op een kruk. Het was zijn vaste plaats. Van hieruit kon hij het gehele lokaaltje overzien en had hij een rugdekking voor alle eventualiteiten, zoals het spontaan uitbarsten van opgewekte vechtpartijen tussen concurrerende zusters in het oudste beroep van de wereld. Want ook hier is de afgunst groot.

Smalle Lowietje kwam naar hem toe, zette een glas voor hem neer en greep onder de tapkast naar de fles Franse cognac Napoleon, die hij niet aan zijn normale clientèle verkwistte, maar speciaal voor De Cock hield gereserveerd. Het was een soort eerbetoon aan de grijze speurder.

Lowietje schonk handig in. ‘Hoe is de misdaad?’

De rechercheur maakte een grimas. ‘leder mens heeft zijn kruis,’ zei hij gelaten. ‘Mijn kruis is de zonde van anderen.’ Smalle Lowietje glimlachte met een scheve mond.

‘Als ik jou niet beter kende,’ zei hij schamper, ‘zou ik nu tranen in mijn ogen krijgen.’ Hij schonk zichzelf in uit dezelfde fles en hield het glas naar De Cock omhoog.

‘Proost, op alle kinderen van dorstige vaders.’

De Cock grinnikte. ‘Proost!’

Hij liet het glas tussen zijn vingers schommelen en snoof de prikkelende geur van de cognac. De Cock was een echte fijnproever, een liefhebber. Hij nam een klein slokje en genoot van de weldadige warmte, die de cognac inwendig verspreidde. Hij verdreef de nattige kilte van de regen. Voorzichtig zette hij het glas neer. ‘Ik zoek een meisje.’

Lowietje keek hem quasi verwonderd aan.

‘Ik dacht,’ zei hij zacht grijnzend, ‘dat je die tijd al had gehad?’ De Cock negeerde de opmerking. Hij pakte de kleurenfoto van Nanette uit de binnenzak van zijn colbert en legde hem voor Lowietje neer. ‘Dat is’r.’

Smalle Lowietje wreef zijn altijd klamme, zweterige handen langs zijn morsig kelnersjasje en pakte het fotootje op. Hij bekeek het aandachtig. ‘Een mooi wijffie.’

In zijn stem klonk pure bewondering. Hij drukte zijn onderlip vooruit en wipte met zijn hoofd op en neer. ‘Een heel mooi wijffie.’ De Cock knikte. ‘Ken je haar?’

Lowietje antwoordde niet direct. Hij streek met de rug van zijn hand langs zijn mond.

‘Moet ze hier in de buurt zitten?’

De Cock haalde zijn schouders op.

‘Eerlijk gezegd, ik weet het niet. Het lijkt mij een net meisje. Er wordt beweerd dat ze wel eens in de buurt komt. Maar als je ’t mij vraagt, hoort ze hier helemaal niet thuis.’

Lowietje snoof. ‘Er zijn zoveel vrouwtjes die hier niet thuishoren.’ De Cock proefde de terechtwijzing. Lowietje was op dat punt nogal gevoelig. Zoals trouwens alle luitjes aan de zelfkant van het leven. Ze hadden weinig op met die andere wereld van de zogenaamde nette mensen. In hun ogen was dat ‘nette’ maar een camouflage, een huichelachtige façade waarachter ze hun eigen ontucht verborgen.