Aan het einde van de Lange Niezel bleef De Cock staan. Besluiteloos. Hij overdacht of hij terug zou gaan naar het politiebureau om via de telex de opsporing van het meisje te verzoeken. Hij had het nog niet gedaan. Hij had het nog wat te vroeg gevonden, te voorbarig. Maar hij mocht nu wel zo langzamerhand aannemen dat er iets ernstigs was gebeurd. Voor zichzelf had hij dat gevoel allang. Feitelijk al vanaf het moment waarop Christel van Daele de naam van haar nicht had genoemd. Hij wist niet hoe het kwam. Hij had er geen verklaring voor. Het was een wat vreemd gevoel van onheil, dood, mysterie. De Cock onderkende het als dwaas, onredelijk, onlogisch ook. Hij kon ettelijke plausibele verklaringen voor het verdwijnen van het meisje bedenken, maar het verdreef zijn bange voorgevoelens niet. Ze bleven in zijn achterhoofd zweven, hardnekkig, als boosaardige fantomen.
Een koude regendruppel gleed over de rug van zijn neus naar beneden. Het herinnerde hem eraan dat het geen zin had om zomaar op de hoek van een straat in de regen te blijven staan. Hij schold op zichzelf. Als de nattigheid in zijn botten sloop, was hij weer verkouden. Hij was toch al zo vatbaar. Bovendien doodde zijn besluiteloosheid elk initiatief. Hij moest iets doen. Na ampele overwegingen besloot hij met het zenden van de telexberichten nog even te wachten. Dat kon altijd nog. Misschien dat de jonge Vledder in Aalsmeer iets ontdekte wat de zaak ineens een andere wending gaf. Men kon nooit weten. Een onderzoek naar het verdwijnen van een levenslustig meisje bleef altijd een vrij hachelijke onderneming. Levenslustig? Plotseling ging er een gedachteflits door zijn hoofd. Levenslustig… hóé levenslustig was Nanette de Bougaerde? Was misschien juist gebrek aan levenslust de oorzaak van haar verdwijning? Melancholie, zielennood, zelfmoord? De Cock drukte zijn natte hoedje wat dieper op zijn hoofd en ging op pad naar de Gravenstraat. Christel van Daele, dacht hij, moest daar toch iets van weten? De Drie Rooskens, zo bleek, was een exclusieve bloemenzaak met een bijzonder fraai interieur, exotische bloemen en fantastische prijzen. De gedegen ambtenarenziel van De Cock besloot van hieruit nooit een bloemetje voor zijn vrouw mee te nemen. Niet dat hij zijn trouwe wederhelft niet al het goede op aarde toedacht, zeker. Maar, zo meende De Cock, er waren grenzen. Het ding-dong van de winkelbel was allang verstomd voordat Christel van Daele te voorschijn kwam via een ruwstenen toog. Haar verschijnen ging gepaard met het zacht ritselen van een bamboegordijn. De Cock keek op. Weer onderging hij de bekoring van haar uitzonderlijke schoonheid. In haar hemelsblauw jasschort zag Christel van Daele er aanbiddelijk uit. Ze trad vriendelijk lachend naderbij en stak hem haar hand toe. Haar vingers, lang, haast pezig, sloten zich om zijn hand. De Cock verbaasde zich over de bijna onvrouwelijke kracht van haar greep. ‘En, meneer De Cock,’ haar stem klonk opgewekt, ‘hebt u al een spoor van Nanette gevonden?’
De Cock schudde mistroostig het hoofd.
‘Nee,’ zei hij spijtig, ‘nee, ik weet nog niets. We doen uiteraard ons best. Dat begrijpt u. Maar onze nasporingen hebben tot nu weinig succes gehad.’
Ze knikte peinzend. ‘Het is toch vreemd, zo plotseling. Je vraagt je af waar ze mag zijn gebleven?’
De Cock nam zijn hoedje af en knoopte zijn jas los. ‘Heeft u suggesties?’
Ze haalde haar schouders op. ‘Nee, geen enkele.’
De Cock gebaarde naar de beregende winkelruit.
‘Ik zou mij kunnen voorstellen,’ zei hij, ‘dat iemand plotseling heel sterk naar een ander land zou verlangen, een zuidelijk land met warmte en zonovergoten stranden.’
Ze streek met de rug van haar hand een weerbarstige blonde lok uit haar gezicht.
‘U bedoelt dat Nanette…?’
‘Het is maar een suggestie.’
Ze glimlachte. ‘En, vindt u het zelf aannemelijk?’
‘Ik ga eenvoudig van mijzelf uit. Als ik met dit miezerige weer in de etalages van een reisbureau zo’n kleurige affiche van een ver warm land zie, met lachende mensen in de zon, dan krijg ik altijd de neiging er plompverloren vandoor te gaan.’ Hij grinnikte wat verlegen. ‘Alleen, alleen op mijn leeftijd denk je direct aan de gevolgen, de consequenties van een onberaden stap. En dat weegt altijd zo zwaar, te zwaar.’
Ze keek hem onderzoekend aan. ‘En als u jonger was?’ De Cock grijnsde.
‘Hoe jong? Zo jong als Nanette?’
Christel van Daele antwoordde niet. Haar blik gleed omhoog naar een elektronische klok aan de wand en bleef daar even rusten. Het was drie minuten voor zes!
‘Ik zal de zaak sluiten,’ zei ze. ‘Het is toch bijna tijd. Ik verwacht trouwens geen klanten meer.’ Ze glimlachte hem vriendelijk toe.
‘Misschien wilt u dan nog even mee naar binnen komen.’ De Cock knikte. ‘Zeker, ik zou graag haar kamer zien.’ ‘Haar kamer?’
‘Ja, waar ze sliep. Misschien heeft ze nog ergens brieven of andere bescheiden die voor ons een aanknopingspunt kunnen vormen. Sommige jonge vrouwen houden er wel een geheim dagboek op na.’
Hij zag dat ze schrok.
‘Een geheim dagboek?’
De Cock knikte ernstig. ‘Niet zoveel meer. Maar het komt voor. Vooral dromerige meisjes met een wat romantische ziel hebben er behoefte aan hun intiemste gedachten aan het papier toe te vertrouwen. Men kan het beschouwen als een soort biecht.’ ‘Biecht?’
‘Ja, een geschreven verantwoording. Het is zeer interessante lectuur. Vaak onthullend met talloze verrassende ontboezemingen.’
De Cock gebaarde wat vermoeid. ‘Ze zijn er in de regel erg zuinig op. Ik bedoel, je vindt zo’n dagboek niet zo gemakkelijk. Ze verstoppen het soms op de vreemdste plaatsen.’
Ze trok haar neus op en snoof hoorbaar.
‘Dwaas,’ mompelde ze, ‘kinderlijk.’
De geprikkelde toon ontging De Cock niet.
‘U hebt nooit een dagboek bijgehouden?’
Het was een overbodige vraag. En de Cock wist het. Ze keek hem bijna vijandig aan. ‘Met die flauwiteiten,’ zei ze kribbig, ‘heb ik mij nooit beziggehouden.’
‘En Nanette?’
Ze liep naar de winkeldeur.
‘Dat weet ik niet,’ zei ze in het voorbijgaan. ‘Ik heb daar nooit zo op gelet.’
Ze sloot zorgvuldig: twee grendels en een Lips’ slot. Daarna deed ze allerlei verborgen lampen uit. Het werd ineens donker in de winkel. Alle kleur viel weg.
‘Gaat u mee?’
Ze verdween door de toog en het bamboegordijn. De Cock volgde wat schoorvoetend in een wolkje van parfum. Even prikkelde de geur hem, maar niet lang.
Ze bracht hem naar een heel smal gangetje met aan de wand een paar koperen haken, die als kapstok dienden.
‘Hier kunt u uw jas kwijt,’ zei ze, en verdween.
De Cock hing zijn oude hoedje op en trok zijn regenjas uit. Het ding was zwaar van het water. Hij streek met zijn hand over de rug en schouders van zijn colbert. Het voelde nattig aan. Hij vloekte inwendig. Zijn jas was doorgeregend. Het was ook zijn eigen schuld. Zijn vrouw had hem al zo dikwijls aangeraden die oude jas weg te doen en een nieuwe te kopen. Maar De Cock hield niet van nieuw. Hij was aan het oude ding gehecht. Naast de koperen haken hing een ovale spiegel in een omlijsting van Schotse ruit. Spiegels hingen voor De Cock altijd te laag. Hij bukte zich een beetje en zag zijn eigen gezicht. Het monterde hem wat op. Hij vond dat hij eigenlijk maar een belachelijke kop had en begreep niet dat anderen hem met zo’n gezicht nog ernstig namen. Hij lachte eens tegen zijn eigen spiegelbeeld, schikte zijn stropdas recht en stapte naar de deur van de kamer. Op de drempel bleef hij plompverloren staan. Het was alsof hij plotseling alles niet meer zo duidelijk zag. Er hing voor zijn ogen een waas, een betoverende sluier van fluisterende tule. Hij wreef met de rug van zijn hand langs zijn ogen… stelde het beeld scherp. Ze stond daar, glimlachend, uitnodigend, in een nauwsluitende japon die niets verhulde, maar in alle openheid getuigde van haar schoonheid.