Albert Cornelis Baantjer
De Cock en kogels voor een bruid
1
Rechercheur De Cock van het aloude politiebureau aan de Amsterdamse Warmoesstraat blikte verbaasd opzij naar de lange, statige man, die op de stoel naast zijn bureau was neergestreken. ‘Versteegh!’ riep hij blij verrast. ‘Albert Versteegh.’
De man sloeg zijn lange benen over elkaar en knikte traag. ‘Je hebt nog steeds een goed geheugen voor gezichten,’ stelde hij kalm vast.
De Cock glimlachte.
‘En voor namen,’ reageerde hij gevleid. ‘Een prettige beroepsdeformatie.’ De oude rechercheur bezag de man naast zich enige ogenblikken met volle aandacht. Zijn scherpe blik gleed langs de wilskrachtige kin omhoog naar de staalblauwe ogen. ‘Je ziet er nog goed uit,’ sprak hij bewonderend. De grijze speurder schudde verward zijn hoofd. ‘Albert Versteegh,’ herhaalde hij met een zucht. ‘Ik wist niet dat je nog leefde.’
De man grijnsde. Met gespreide vingers streek hij door zijn zilvergrijze haren die bijna tot zijn schouders reikten. ‘Als ik ’s morgens in de krant mijn naam niet bij de overlijdensberichten zie staan,’ sprak hij opgewekt, ‘begin ik een nieuwe dag weer met kinderlijk plezier.’
De Cock schoof zijn onderlip vooruit.
‘Je stond er vanmorgen dus weer niet bij,’ stelde hij vrolijk vast.
Om de dunne lippen van Albert Versteegh speelde een matte glimlach. Maar in zijn staalblauwe ogen ontbrak elke twinkeling. ‘Misschien kon mijn bericht niet meer mee in de ochtendeditie,’ reageerde hij gelaten. ‘Plaatsgebrek. Te groot aanbod. Sterven is voor elk mens nog steeds onvermijdelijk.’ Hij zweeg even, en zei toen mat: ‘Gelukkig. Een reden om dankbaar te zijn.’
De Cock keek hem even aan, beluisterde de toon, maar reageerde verder niet. Hij wees voor zich uit.
‘Ken je Dick Vledder… hope des vaderlands… sinds jaar en dag mijn onvolprezen hulp?’
Albert Versteegh fronste zijn wenkbrauwen.
‘Was hij al bij ons toen ik wegging?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Hij is voor de jonge Geert Dijke in de plaats gekomen.’
‘Mijn huidige schoonzoon.’
De Cock glimlachte.
‘Ja!’ riep hij enthousiast. ‘Ik heb gehoord dat Geert Dijke later met jouw dochter is getrouwd. Heb jij die twee aan elkaar gekoppeld?’
Albert Versteegh trok zijn schouders iets op.
‘Min of meer. De jongelui laten zich tegenwoordig weinig meer zeggen. Maar Geert is een beste jongen. Misschien wel te goed, te lief, te zacht, te innemend.’
De Cock kneep zijn ogen half dicht.
‘Voor… eh, voor een politieman?’
Albert Versteegh keek De Cock secondenlang aan, maar antwoordde niet.
De oude rechercheur trok zijn gezicht in een ernstige plooi. ‘Het was voor ons aan de Warmoesstraat destijds een volslagen verrassing,’ sprak hij gedragen. ‘Er waren gissingen, roddels, maar feitelijk hebben wij nooit goed begrepen waarom jij en de jonge Geert Dijke plotseling tegelijk ontslag namen bij de recherche.’
‘We kregen er genoeg van.’
‘Waarom?’
‘Persoonlijke motieven.’
‘Zoals?’
Albert Versteegh wuifde afwerend.
‘Wat geweest is, is geweest,’ antwoordde hij ontwijkend. ‘Het heeft geen enkele zin om nogmaals in het verleden te blikken. Ik wil die oude affaire ook niet weer oprakelen.’[1]
De Cock keek hem bezorgd aan.
‘Je had er bij ons toch al heel wat dienstjaartjes op zitten.’
Albert Versteegh zwaaide nonchalant voor zich uit.
‘Ruim twintig jaar.’
De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.
‘Te lang, meen ik, om ze met een simpel handgebaar uit je leven te wuiven.’
Albert Versteegh zuchtte.
‘Je hebt gelijk,’ stemde hij in. ‘Dat lukt ook niet… eens politieman, altijd politieman. Het is een oude waarheid. Het geldt voor eenieder die eens met dat verrekte politievirus is besmet. In feite heb ik mijn werk als rechercheur ook gewoon voortgezet.’ Om zijn lippen gleed een trieste glimlach. ‘Alleen bij een andere werkgever.’
De Cock keek hem onderzoekend aan.
‘Je dient nog steeds het recht?’
‘Wat betekent dat?’
‘Zoals wij dat opvatten.’
Albert Versteegh schudde zijn hoofd.
‘Ik dien mijn werkgever.’
De Cock blikte naar hem op.
‘En dat is niet hetzelfde?’
Albert Versteegh liet zijn hoofd iets zakken.
‘De politie is geen belangenvereniging,’ formuleerde hij voorzichtig. ‘Ik bedoeclass="underline" het is geen onderneming die wordt gedreven met het oogmerk om winst te maken. De maatschappij waarvoor ik nu al vele jaren de security… de interne en externe veiligheid verzorg… is dat wel. Uiteraard. Mijn directie is beslist niet beter of slechter dan welke directie dan ook. Maar het denkgedrag van leiders van grote ondernemingen… topmanagers, captains of industry… is anders… minder op de wet gericht.’
De Cock grinnikte.
‘Je drukt je voorzichtig uit.’
Albert Versteegh ademde diep.
‘Je moet hieruit niet concluderen, dat de maatschappij waarvoor ik werk zich van onwettige of onrechtmatige praktijken bedient. Daar zou ik ook nooit mijn medewerking aan verlenen.’
De Cock keek hem schuins aan.
‘Maar…?’
‘Wat bedoel je?’
De Cock gebaarde in zijn richting.
‘Jouw pleidooi is niet rond.’
Albert Versteegh verschoof iets op zijn stoel.
‘Alle Old Boys,’ ging hij ontwijkend verder, ‘kampen met hetzelfde probleem. Vraag het ze maar. Je moet er als oud-politieman aan leren wennen, dat de belangen van de maatschappij prevaleren.’
‘Boven wat?’
Albert Versteegh spreidde zijn beide armen in een gebaar van wanhoop. ‘Je weet best wat ik bedoel,’ reageerde hij geërgerd. ‘Grote bedrijven besluiten niet zo snel om met hun zorgen naar buiten te treden… om bij onregelmatigheden officieel de recherche in te schakelen. Openbaarheid is niet altijd in hun belang.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Men lost de problemen liever zelf op… intern.’
‘Precies.’
De Cock strekte zijn arm beschuldigend naar hem uit.
‘Daarom heeft men jou destijds ook aangetrokken,’ riep hij met een licht verwijt. ‘Zoals al de Old Boys die de laatste jaren door het bedrijfsleven zijn opgeslokt. Als oud-rechercheur weet je hoe je met problemen moet omgaan… ken je het klappen van de zweep… de mazen van de wet.’
Albert Versteegh kneep zijn lippen op elkaar.
‘Ik heb van mijn kennis van de wet nooit misbruik gemaakt.’
‘Ge-bruik?’
De staalblauwe ogen van Albert Versteegh flikkerden kwaadaardig. ‘Ja,’ schreeuwde hij, ‘ik heb mijn kennis en vakmanschap ge-bruikt… met volle inzet!’
‘Ten behoeve van je werkgever?’
‘Uiteraard… voor wie anders?’
De Cock grijnsde.
‘Onze voorvaderen wisten het aclass="underline" Wiens brood men eet,’ sprak hij met een zweem van sarcasme, ‘diens woord men spreekt.’
Albert Versteegh kwam met een ruk overeind.
‘Je behoeft jouw befaamde verhoortechniek niet op mij toe te passen!’ Zijn stem sloeg over. ‘Ik ben je verdachte niet.’
De Cock keek naar hem op en veranderde van toon. ‘Ga zitten, Versteegh,’ sprak hij vriendelijk. ‘En wind je niet op. Ik heb er nooit een geheim van gemaakt hoe ik erover denk. Ik kan de uittocht van al die ervaren politiemensen uit ons Amsterdamse korps maar moeilijk verdragen. Ze hebben bij ons hun opleiding gehad… ervaring opgedaan… de kneepjes van het vak geleerd…’ De oude rechercheur maakte zijn zin niet af.
Albert Versteegh snoof verachtelijk.
‘Het is heel simpel een kwestie van vraag en aanbod. Moet de overheid haar mensen maar beter betalen, dan lopen ze niet weg.’