Выбрать главу

Vledder bromde.

‘Heb je niets anders aan je hoofd.’

De Cock keek hem niet-begrijpend aan.

‘Bijvoorbeeld?’

Vledder gebaarde heftig.

‘Waar Anuschka, de zieke zuster van Katja Solarsky, is gebleven?’

De Cock wreef met de rug van zijn hand de regen uit zijn gezicht. ‘Ik vermoed,’ antwoordde hij kalm, ‘dat ze ergens in Amsterdam is ondergedoken… illegaal… zonder verblijfsvergunning. Ik ben ervan overtuigd dat Katja regelmatig contact met haar onderhield. Ook tijdens haar verblijf in Schermerhorn.’

‘Hoezo?’

‘Klaas van het Hogereinde vertelde mij, dat hij Katja heeft horen telefoneren in een taal die hij niet verstond.’

‘Tsjechisch?’

‘Dat denk ik.’

Vledder fronste zijn wenkbrauwen.

‘Zou Katja, na haar verdwijnen uit Schermerhorn, hier in Amsterdam bij haar zuster zijn ingetrokken?’

De Cock tuitte zijn lippen.

‘Dat lijkt mij waarschijnlijk.’

‘Weet Klaas van het Hogereinde iets van het bestaan van een zuster Anuschka?’

De Cock trok zijn schouders op.

‘Ik denk het niet. Hij heeft er met geen woord van gerept. In ieder geval kende hij het adres van Anuschka niet, anders had hij niet zo lang in Amsterdam naar Katja hoeven te zoeken.’

Vledder bleef plotseling staan. Met verschrikte ogen staarde hij De Cock aan. ‘Zou de zieke Anuschka inmiddels weten wat er met Katja is gebeurd? Misschien zit ze nog ergens in een hotelkamertje op haar te wachten?’

‘Mogelijk.’

‘Zou ze zich alleen kunnen redden? Ik bedoel, zonder haar hulp?’

De Cock hield zijn hoofd iets schuin.

‘Je maakt je zorgen?’

Het klonk wat spottend.

Vledder snoof.

‘Ja,’ snauwde hij geprikkeld, ‘ik maak mij zorgen. Ik wel. Ik heb tenminste nog iets anders aan mijn hoofd dan kerstbomen met ballen en lichtjes, kerstklokken en kerstkransen.’

De Cock plukte aan zijn neus. Het verwijt van Vledder trof hem niet. Even keek hij naar zijn jonge collega op, toen slenterde hij verder naar de Warmoesstraat. Om zijn lippen gleed een vage glimlach.

Toen de beide rechercheurs de hal van het politiebureau binnenstapten, wenkte Jan Kusters hen vanachter de balie met een kromme vinger.

De Cock liep op hem toe.

‘Niet nog meer narigheid, hoop ik?’

De wachtcommandant schudde zijn hoofd.

‘Er zit boven op de bank een man op je te wachten. Nou ja, een man… een heer.’

‘Een heer?’

‘Ja.’

De Cock gniffelde.

‘En dat zie jij onmiddellijk?’

‘Wat?’

‘Dat de man een heer is.’

Jan Kusters grijnsde.

‘De man is als een heer gekleed,’ stelde hij nadrukkelijk. ‘Hij zag er keurig, netjes en verzorgd uit. Een halfuurtje geleden meldde hij zich hier bij mij aan de balie en vroeg correct, uiterst vriendelijk en beleefd naar rechercheur De Cock.’

De grijze speurder grinnikte.

‘Voilà,’ riep hij spottend, ‘een heer!’

De wachtcommandant reageerde niet direct. Demonstratief deed hij een stap achteruit. Schattend liet Jan Kusters zijn blik dwalen… van het versleten hoedje van de oude speurder… naar beneden langs zijn natte, verkreukelde regenjas… naar zijn iets scheefgetrapte schoenen.

‘De Cock,’ sprak hij somber, ‘hoe dan ook… op de kwalificatie “heer” maak jij geen aanspraak.’

De Cock lachte uitbundig. Het feit dat Jan Kusters op zijn uitlokking was ingegaan, stemde hem vrolijk.

De grijze speurder had van de wachtcommandant al vaker aanmerkingen op zijn kleding gekregen. Maar de oude rechercheur was verknocht aan zijn vilten hoedje, dat na vele jaren van dragen perfect de vorm van zijn hoofd had aangenomen. En zijn oude onverwoestbare regenjas beschouwde hij als zijn tweede huid, waarin hij zich gedurende elk jaargetijde heel comfortabel voelde.

Zonder enig commentaar draaide hij zich om, liep van de balie weg en besteeg opmerkelijk kwiek de stenen trappen naar de tweede etage.

Vledder volgde in een trager tempo.

Op de bank bij de deur naar de grote recherchekamer zat een deftig geklede man. Hij droeg een zwarte Edenhoed en een antracietgrijze, iets getailleerde mantel, waaronder bollend een witzijden sjaal.

De Cock glimlachte. Hij kon zich de kwalificatie van Jan Kusters voorstellen. De man was uiterlijk inderdaad het toonbeeld van een heer.

Toen hij De Cock in het oog kreeg, stond hij op, nam zijn hoed af en liep op de grijze speurder toe.

‘Rechercheur De Cock?’ vroeg hij vriendelijk.

De oude rechercheur knikte.

‘Met… eh, met ceeooceekaa,’ antwoordde hij vrijwel automatisch.

De heer glimlachte.

‘Men had mij gezegd dat u zo zou reageren.’

De Cock keek hem schuins aan.

‘Wie is “men”?’

De heer wuifde met een slanke hand. ‘De mensen die ons hebben geadviseerd om mij tot u te wenden.’ Hij zweeg even, maakte een lichte buiging. ‘Maar laat ik een verzuim goedmaken en mij eerst even aan u voorstellen: mijn naam is Van Kinsbergen, Charles van Kinsbergen.’

De Cock schudde de hem toegestoken hand en keek de man onderwijl onderzoekend aan. Hij schatte hem op voor in de veertig. Hij had iets oplopende jukbeenderen en een scherpe neus. Zijn zwarte, glad naar achteren gekamde haren grijsden aan de slapen.

De oude rechercheur liep aan de man voorbij. Een zoete parfumgeur prikkelde zijn reukorgaan. Hij ging hem voor naar de grote recherchekamer. Uitnodigend wuifde hij naar de stoel naast zijn bureau.

Charles van Kinsbergen nam plaats, knoopte zijn mantel los en trok de pijpen van zijn pantalon aan de vouwen iets omhoog.

De Cock wierp onderwijl zijn oude hoedje missend naar de kapstok, raapte zijn trouwe hoofddeksel van de vloer en ging daarna met zijn natte regenjas nog aan achter zijn bureau zitten. ‘Waarmee kan ik u van dienst zijn?’ opende hij vormelijk.

Charles van Kinsbergen draaide zich iets naar hem toe.

‘Ik ben hier in opdracht van onze directeur, de heer Scheltema. Hij was graag zelf naar u toe gekomen, maar de heer Scheltema is al enige tijd uit de roulatie. Tijdens zijn vakantiereis van deze zomer naar Tsjechoslowakije is hij bij een auto-ongeval betrokken geweest en de gevolgen daarvan beletten hem nog steeds om zijn taak volledig te vervullen.’

De Cock beluisterde de gezwollen toon waarop de man sprak en glimlachte innemend.

‘U bent hier namens hem.’

Charles van Kinsbergen knikte.

‘De heer Scheltema is van mening dat het onze plicht is om de politie in te schakelen.’

‘Inzake?’

Charles van Kinsbergen vouwde zijn handen.

‘Wij vermissen onze securityman… hoofd van onze afdeling beveiliging. Hij is al meer dan veertien dagen niet meer op zijn bureau geweest. En dat is voor hem heel ongebruikelijk.’

‘Ziek?’

Charles van Kinsbergen schudde zijn hoofd.

‘Ik ben in ons bedrijf hoofd van personeelszaken. We hebben geen ziekmelding van hem ontvangen. Ik heb een van mijn mensen naar zijn woning gestuurd. Hij is niet thuis en zijn buren zeggen dat ze hem al enige tijd niet meer hebben gezien.’

De Cock wreef over zijn brede kin.

‘Reden tot ongerustheid?’

Charles van Kinsbergen verschoof iets op zijn stoel.

‘De heer Scheltema heeft enige tijd geleden van hem een vertrouwelijk rapport toegestuurd gekregen, waarin melding wordt gemaakt van een omvangrijk geval van fraude in ons bedrijf.’

‘Werden er in dat rapport namen genoemd.’

‘U bedoelt… van de betrokkenen?’

‘Ja.’

Charles van Kinsbergen trok zijn schouders op.