Выбрать главу

De Cock wreef nadenkend over zijn kin.

‘Is ze aanspreekbaar?’

De agent gebaarde achter zich.

‘U bedoelt mevrouw Scheltema?’

‘Ja.’

De agent trok zijn brede schouders op. Hij wees naar de verlaten ambulancewagen met het zwaailicht. ‘De broeders zijn blijkbaar nog steeds met haar bezig.’ Hij zweeg even. ‘Och,’ ging hij berustend verder, ‘laat ze voorlopig maar.’ Met de punt van zijn schoen tikte hij tegen de grauwe deken. ‘Hij heeft hen niet meer nodig.’

De Cock keek de vrouw voor hem schattend aan. In een pompeuze fauteuil van donkerrood velours met veel franje toonde ze klein en fragiel. Hij schatte mevrouw Scheltema op achter in de veertig. Ze zag er ontdaan uit. Haar make-up was verveegd en haar te zwart geverfde haren hingen wanordelijk langs haar gezicht.

De Cock boog zich iets naar voren.

‘Gecondoleerd met het verlies van uw man,’ sprak hij vormelijk. ‘Het moet een verschrikkelijke schok voor u zijn geweest om dit te ervaren.’ De oude rechercheur knikte haar vriendelijk toe. ‘Gaat het alweer? Ik bedoel… voelt u zich sterk genoeg om een paar vragen te beantwoorden?’

Mevrouw Scheltema bracht een mislukte glimlach op haar gezicht.

‘Ik wist dat dit eens zou gebeuren,’ sprak ze zacht en mysterieus. Ze richtte haar hoofd iets op en schoof met een vermoeid gebaar een pluk haar uit haar gezicht. ‘Mag ik vragen wie u bent?’

De grijze speurder weifelde even.

‘De Cock,’ antwoordde hij na enige seconden. ‘De Cock met… eh, met ceeooceekaa.’ Hij gebaarde opzij. ‘En dat is mijn collega Vledder. Wij zijn beiden rechercheur van politie… verbonden aan het bureau Warmoesstraat in Amsterdam.’

Mevrouw Scheltema fronste haar wenkbrauwen.

‘Bent u die rechercheur uit Amsterdam die vanavond zou bellen?’

De Cock knikte.

‘Dat is juist… in verband met het bezoek aan ons bureau van de personeelschef van uw man, de heer Charles van Kinsbergen.’

Mevrouw Scheltema keek hem strak aan.

‘U hebt niet gebeld.’

Het klonk als een verwijt.

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Het leek ons raadzamer om persoonlijk even langs te komen om met uw man te praten.’

Mevrouw Scheltema kneep haar lippen opeen.

‘Dan bent u te laat,’ reageerde ze scherp. ‘Met hem kunt u niet meer praten.’

De Cock beluisterde de toon, maar reageerde verder niet.

‘Uw man,’ ging hij zakelijk verder, ‘laat elke avond om dezelfde tijd zijn hond uit?’

Mevrouw Scheltema knikte.

‘Amber,’ antwoordde ze verdrietig, ‘had een soort uurwerk in haar kop. Elke avond om exact dezelfde tijd gaf ze te kennen dat ze eruit wilde.’

‘Zo ook vanavond?’

‘Precies.’

‘Hoe laat was dat?’

‘Halftwaalf… altijd halftwaalf.’

‘Zijn er mensen die de gewoonten van uw man en uw hond kennen?’

Mevrouw Scheltema knikte nadrukkelijk.

‘Genoeg. Een van onze buren zei laatst: “Je kunt er de klok op gelijk zetten.”’

De Cock wreef over zijn brede kin.

‘Kent u Albert Versteegh?’

Mevrouw Scheltema glimlachte.

‘Een aardige man. Vriendelijk. Voorkomend. Ik heb hem een paar maal ontmoet. Een enkele keer kwam hij hier wel eens thuis om iets met mijn man te bespreken.’

‘U weet waar hij is?’

Mevrouw Scheltema schudde haar hoofd.

‘Volgens mijn man was hij van de aardbodem verdwenen. Hendrik maakte zich daar zorgen over.’

‘Hendrik… uw man?’

Mevrouw Scheltema knikte.

‘Hendrik wilde dat die Versteegh zo snel mogelijk werd opgespoord.’ Ze gebaarde voor zich uit. ‘Volgens zijn inlichtingen was u daarvoor de aangewezen man. Vandaar dat hij die Van Kinsbergen naar de Warmoesstraat in Amsterdam stuurde.’

De Cock wreef met zijn pink over de rug van zijn neus. Het was een gebaar om tijdwinst te boeken.

‘Weet u iets,’ vroeg hij voorzichtig, ‘over fraude in het bedrijf van uw man?’

Mevrouw Scheltema vouwde haar handen in haar schoot.

‘Er is iets mis in ons bedrijf,’ sprak ze zorgelijk. ‘Iets grondig mis. Maar ik weet niet of men dat fráúde kan noemen.’

De Cock spreidde zijn beide handen.

‘Wat dan? Ik bedoel, hoe wilt u het omschrijven?’

Mevrouw Scheltema schudde haar hoofd.

‘Dat weet ik niet,’ antwoordde ze klagend. ‘Het was al aan de gang voor mijn man in Tsjechoslowakije dat ongeluk met zijn auto kreeg.’

De Cock trok zijn wenkbrauwen samen.

‘Hield het verband met Tsjechoslowakije?’

Mevrouw Scheltema maakte een nonchalant gebaar.

‘Dat was een gewone vakantietrip,’ sprak ze achteloos. ‘Mijn man en ik waren nog nooit in Tsjechoslowakije geweest.’

‘U was ook bij dat ongeval betrokken?’

Mevrouw Scheltema schudde haar hoofd.

‘Mijn man wilde Praag bezoeken… de Gouden Stad. Ik zou die dag meegaan, maar bleef met migraine in ons hotel achter.’ Ze schonk de oude rechercheur een matte glimlach. ‘Die migraine heeft mij gered.’

De Cock liet het onderwerp rusten.

‘Hebt u wel eens rapporten, die Albert Versteegh voor uw man opmaakte, onder ogen gezien?’

Mevrouw Scheltema zuchtte.

‘Hendrik hield veel voor mij verborgen,’ sprak ze zacht, begeleid door een gebaar vol tederheid. ‘Hij wilde mij niet met al zijn zorgen lastigvallen. Dat bezwaarde hem. Vooral de laatste tijd had Hendrik het erg moeilijk. Door de gevolgen van zijn ongeval kon hij zich niet zo intens met het bedrijf bemoeien als hij wenselijk achtte.’

De Cock knikte begrijpend.

‘Zegt de naam Geert Dijke u iets?’

Mevrouw Scheltema keek de oude rechercheur enige tijd nadenkend aan. Toen schudde ze haar hoofd.

‘Had mijn man iets met hem te maken?’

De Cock knikte traag.

‘Dat vermoed ik.’ De grijze speurder nam een kleine pauze. Hij liet zijn hoofd iets zakken en wreef zich achter in zijn nek. ‘Tijdens het begin van ons onderhoud,’ sprak hij langzaam opkijkend, ‘zei u: “Ik wist dat dit eens zou gebeuren.” Had u redenen om aan te nemen, dat uw man eens slachtoffer van een misdrijf zou worden?’

Mevrouw Scheltema sloot haar ogen en zuchtte diep.

‘Ik wist het.’

‘Intuïtie?’

Mevrouw Scheltema schudde haar hoofd.

‘Ik laat je nog eens als een stuk wild afschieten.’

De Cock keek verbijsterd op.

‘Wie zei dat?’

‘Gerard… Gerard Haantjes, zijn compagnon.’

8

Het was al bijna halftien toen De Cock de volgende morgen bij het fraaie houten gebouw van het Noord-Zuidhollands Koffiehuis uit de tram stapte. Van de nachtelijke sneeuwbui was niets meer te merken. De straten waren droog en een schriel winters zonnetje streelde de oude gevels.

De Cock bleef even staan en keek rustig om zich heen. De oude rechercheur nam ’s morgens gemoedelijk de tijd. Terecht, meende hij. ’s Avonds en ’s nachts keek hij ook niet op een uurtje.

Te midden van een stroom haastige reizigers uit het Centraal Station slenterde hij op zijn gemak verder langs het Victoria Hotel naar het brede trottoir van het Damrak. Ook al botste men een paar maal tegen zijn brede rug, de grijze speurder voelde er niets voor om zijn tred te versnellen. Hij had nog een hele dag met misdaad voor de boeg en waarom zou hij zich haasten.

Rechts, in een etalage vol geschenken, blikte vanuit een arrenslee een olijk ogende Kerstman op hem neer. Het bracht een rimpel in het voorhoofd van de oude rechercheur. Hij had dit jaar van Sint-Nicolaas niet veel gemerkt. De goedheiligman op zijn schimmel, compleet met krulstaf, mijter en witte baard, leek zijn greep op de commercie te verliezen. Het kwam, zo vermoedde De Cock, doordat zijn zwarte pietermanknecht in een groeiende multiculturele samenleving de verkoop niet bevorderde. De belangstelling voor de blozende Kerstman met zijn arrenslee en een onhollands rendier was duidelijk toegenomen.