Vledder glimlachte.
‘We volgen dezelfde weg als toen wij naar aanleiding van een bekentenis op een menukaart in Rotterdam op zoek gingen naar ene mevrouw Donkersloot.’[6]
De Cock wreef zich achter in zijn nek.
‘Ik was die zaak al bijna weer vergeten,’ bekende hij.
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Ik niet. Ik herinner mij nog dat jij zo blij was dat je in Rotterdam iets miste.’
‘Wat?’
‘Amsterdammertjes.’
Het hoofdkantoor van Scheltema & Haantjes Internationale Transporten bleek een langgerekt modern gebouw met veel glas, ruime parkeermogelijkheden en een reeks immens grote garages. Het had allure.
Vledder reed een keer over het parkeerterrein rond en plaatste hun Golf niet ver van de ingang van het gebouw naast een machtige vrachtwagen met aanhanger.
Ze stapten uit en klapten de portieren dicht. Terwijl Vledder de wagen afsloot, maakte De Cock een paar gymnastische bewegingen om zijn verkreukelde spieren weer op gang te krijgen. Zij aan zij slenterden ze naar een sluis van glazen schuifdeuren.
Een jonge blonde receptioniste in een onberispelijk korenblauw uniform bleek onmiddellijk bereid om de heer Haantjes van hun komst te verwittigen. Na een kort telefoongesprek kwam ze uit haar loge en ging de beide rechercheurs via een brede gang heupwiegend voor naar een sober ingerichte directiekamer.
Een breedgeschouderde man in een slobberig grijs kostuum liep met een joviaal uitgestoken hand op De Cock toe. ‘Haantjes… Gerard Haantjes!’ jubelde hij opgetogen. Om zijn mond gleed een vette lach. ‘Het is mij een waar genoegen om zo’n vermaard speurder in mijn kantoor te mogen begroeten.’
De Cock drukte de hem toegestoken hand. Zijn scherpe blik gleed langs een rond, vlezig gezicht, waarin een paar helblauwe ogen schitterden.
‘U… eh, u kent de reden van onze komst?’ opende hij voorzichtig.
De heer Haantjes gebaarde naar een zitje van stalen meubelen nabij het raam.
‘Ik heb vanmorgen,’ sprak hij gedragen, ‘het tragische bericht van de moord op mijn compagnon Scheltema in het ochtendblad gelezen.’ Hij nam tegenover De Cock plaats en liet zijn hoofd iets zakken. ‘Ik had toch wel even moeite om de schok te verwerken. Zoiets verwacht je niet. Het is onbegrijpelijk.’
Hij zuchtte diep.
‘Inmiddels heb ik ettelijke malen gepoogd om Mies… mevrouw Scheltema, aan de telefoon te krijgen… uiteraard… voor meer bijzonderheden, maar ze weigert mij te woord te staan. Zo gauw ze mijn stem hoort, verbreekt ze de verbinding.’
De Cock glimlachte.
‘Ze zal nog in de war zijn.’ Hij legde zijn hoedje naast zich op de vloer. ‘Hoelang was de heer Scheltema uw compagnon?’
De heer Haantjes staarde even naar het plafond.
‘Eén maart aanstaande zou dat tien jaar zijn geworden. De heer Scheltema heeft mij destijds als zijn compagnon aangenomen om aan het bedrijf wat meer… eh, schwung… elan… expansiedrift te geven.’
‘Dat had het niet?’
De heer Haantjes schonk hem een matte glimlach.
‘Hendrik… de heer Scheltema, is een behoudend man. Een tikkeltje ouderwets.’
De Cock keek hem schuins aan.
‘Er bestonden tegenstellingen?’
De heer Haantjes tuitte zijn lippen.
‘Er waren verschillen van inzicht.’
‘Zoals?’
De heer Haantjes spreidde zijn beide armen.
‘Hendrik wilde een perfect bedrijf met louter perfecte medewerkers.’ Hij bracht een medelijdend lachje op zijn gezicht. ‘Dat kan niet. Dat bestaat niet meer. Perfecte mensen zijn met een lantaarntje te zoeken.’
De Cock knikte begrijpend.
‘U nam genoegen,’ stelde hij, ‘met minder perfecte medewerkers?’
De heer Haantjes streek met zijn beide handen over zijn gladde blonde haren. ‘Ik geloof niet in rechtschapen mensen. Die bestaan niet. Ik ben geen zedenmeester.’
Hij schudde zijn hoofd. ‘Ik verwacht van mijn personeel geen honderd procent betrouwbaarheid. Het is ook een utopie om dat te verwachten. Ik grijp pas in wanneer een bepaald gedrag van mijn personeel directe schade voor mijn bedrijf betekent.’
‘De heer Scheltema dacht daar anders over?’
De heer Haantjes knikte nadrukkelijk.
‘Absoluut. Dat is ook de reden dat hij een paar jaar geleden die bedrijfscontroleur heeft aangesteld. Een oud-collega van u… een brave man… maar even strak en rechtlijnig als Scheltema zelf.’
‘Albert Versteegh.’
‘Precies.’
‘Hij is verdwenen.’
‘Verdwenen?’
De Cock knikte.
‘In opdracht van de heer Scheltema heeft uw personeelschef Van Kinsbergen gisteravond bij mij op het bureau Warmoesstraat in Amsterdam een verzoek tot opsporing van Albert Versteegh gedaan. Mijn oud-collega zou een omvangrijke fraude in uw bedrijf op het spoor zijn.’
‘Fraude?’
‘Ja.’
De heer Haantjes schudde zijn hoofd.
‘Onmogelijk,’ reageerde hij strak. ‘Ik heb nog geen maand geleden een gerenommeerd Rotterdams accountantskantoor ons bedrijf volledig laten doorlichten. Er zijn geen onregelmatigheden van welke aard dan ook geconstateerd.’
De Cock wreef over zijn kin.
‘Waarom… waarom liet u uw bedrijf doorlichten?’
De heer Haantjes zwaaide geïrriteerd.
‘Omdat Hendrik dat per se wilde. Volgens Hendrik was ons bedrijf van binnenuit verrot… gebeurden er dingen die niet door de beugel konden.’
‘Maakte Albert Versteegh rapporten op?’
‘Dat zal wel.’
‘Hebt u zo’n rapport wel eens onder ogen gehad?’
‘Nee.’
De Cock toonde verbazing.
‘Waarom niet? U bent als compagnon toch medeverantwoordelijk?’
De heer Haantjes zwaaide heftig.
‘Ik… eh, ik…’ stamelde hij geprikkeld, ‘ik interesseer mij niet voor spookverhalen.’
De Cock trok zijn gezicht strak.
‘Ik vermoed,’ sprak hij voorzichtig, ‘dat de heer Scheltema gisteravond omwille van zo’n spookverhaal is vermoord.’
De heer Haantjes klapte met zijn beide handen op zijn knieën. ‘Het spijt mij. Mijn tijd is beperkt. Ik kan u niet langer te woord staan.’ Hij kwam overeind. ‘Neemt u mij niet kwalijk.’
De Cock pakte zijn hoedje van de vloer, stond op en versperde de heer Haantjes de weg naar zijn bureau. Hij hield zijn hoofd iets schuin.
‘Weet u waarom mevrouw Scheltema u niet te woord wil staan?’
‘Nee.’
De Cock grijnsde.
‘Zij meent de moordenaar van haar man te kennen.’
‘Wie?’
‘U.’
9
De beide rechercheurs liepen vanaf de glazen deursluis zwijgend terug naar hun Golf. Met het geopende portier in zijn hand keek De Cock om naar het imposante kantoorgebouw van de transportonderneming.
Achter het raam van de directiekamer ontwaarde hij het vlezige gelaat van Gerard Haantjes. Hun blikken kruisten elkaar. Met een gevoel van onbehagen liet De Cock zich in de Golf naast Vledder zakken. Veel harder dan nodig trok hij het portier dicht.
Het drukke stadsverkeer van Rotterdam vergde alle aandacht van Vledder. Op het gezicht van de jonge rechercheur lag een norse trek. Het kostte hem altijd moeite om een teleurstelling te verwerken.
Hangend in zijn autogordel zat De Cock wat onderuitgezakt naast hem. De oude rechercheur was onvoldaan… ontevreden met zichzelf. Hij had het gevoel te hebben gefaald. Het onderhoud met directeur Haantjes had tot geen enkel resultaat geleid. Het gesprek, zo vond hij, had vrijwel geen aanknopingspunten voor een nader onderzoek opgeleverd.
Toen ze de snelweg naar Amsterdam hadden bereikt en het verkeer om hen heen wat minder intensief werd, blikte Vledder opzij.