‘Dat laatste schot van jou trof geen doel,’ sprak hij gnuivend. ‘Directeur Haantjes keek er helemaal niet van op, dat de vrouw van zijn compagnon hem van moord beschuldigde.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Hij zal hebben beseft,’ sprak hij achteloos, ‘dat zo’n kreet van een bedroefde vrouw geen enkele bewijslast oplevert.’
Vledder snoof.
‘Ze zal Gerard Haantjes toch niet voor niets hebben beschuldigd!’ riep hij opgewonden. ‘Moord is een kapitaal delict.’
De Cock schoof zijn onderlip vooruit.
‘Zeker,’ reageerde hij kalm. ‘Ik denk dat mevrouw Scheltema zich de ernst van haar beschuldiging ook wel bewust was. Maar alles wat ze naar voren bracht was vaag… zonder contouren… gevoelens, vermoedens, frustraties, achterdocht. Daar bleef het bij. Ze heeft ons niets concreets kunnen melden.’
Vledder klapte met zijn vuist op de rand van zijn stuur.
‘Toch is er iets mis, De Cock,’ riep hij geëmotioneerd. ‘Ik kan niet zeggen wat er aan schort. Maar ik voel dat er… dat er…’
De jonge rechercheur stokte.
De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.
‘Ik heb inderdaad een sterk vermoeden,’ formuleerde hij voorzichtig, ‘dat de tegenstellingen tussen Scheltema en zijn compagnon veel groter waren, dan Gerard Haantjes ons voorspiegelt.’
Vledder trok zijn neus iets op.
‘Ik mag die Gerard Haantjes niet,’ reageerde hij ineens fel. ‘Ik heb naar hem zitten kijken, terwijl jij met hem in gesprek was… een glibberige man.’
De Cock knikte instemmend.
‘Het type van een moderne, calculerende ondernemer. Het is een ontwikkeling, een trend… Wettelijke of morele overwegingen gelden niet meer… als een actie tot winst leidt is het goed.’
Vledder trok zijn wenkbrauwen samen.
‘Zou Scheltema destijds ex-rechercheur Albert Versteegh hebben aangetrokken om enig toezicht op het gedrag van zijn compagnon Haantjes te houden?’
De Cock trok een bedenkelijk gezicht.
‘Mogelijk,’ reageerde hij traag. ‘Maar als dat de aanleiding was om een oud-politieman aan te stellen, dan zat bij Scheltema het wantrouwen jegens zijn compagnon Haantjes wel erg diep.’
Ze reden een tijdje zwijgend verder. Een puur Hollands winterlandschap gleed aan hen voorbij. Dorpssilhouetten onder lage donkere luchten. Zo nu en dan prikte de zon heel even door het wolkendek.
Plotseling zwaaide Vledder wild voor zich uit.
‘Spookverhalen,’ gromde hij bitter. ‘Spookverhalen. Wat zijn spook-ver-ha-len? Verhalen die hem als compagnon niet zinden?’
De Cock lachte.
‘Dat vermoed ik.’
Vledder stak zijn kin iets omhoog.
‘Ik vraag mij af,’ brieste hij, ‘waar de rapporten zijn gebleven, die Albert Versteegh in de loop der tijd heeft opgemaakt.’
De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.
‘Geloof jij dat Gerard Haantjes nooit zo’n rapport onder ogen heeft gehad?’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Met geen woord. Scheltema zal bepaalde rapporten beslist wel eens met hem hebben doorgenomen.’ Hij liet het stuur even los en zwaaide met zijn beide handen. ‘Hoe kon hij anders van spookverhalen spreken?’
De Cock keek zijn jonge collega van opzij aan.
‘Weet je wat mij bezighoudt?’ sprak hij ernstig.
‘Nou?’
‘Waar is Albert Versteegh zelf gebleven? Wat is er met hem aan de hand? Is hij werkelijk verdwenen? Is hij gevlucht?’
Vledder trok zijn schouders omhoog.
‘Misschien heeft Versteegh als veiligheidsman van de onderneming wel zaken ontdekt, die voor compagnon Haantjes uiterst belastend zijn.’
De Cock knikte instemmend.
‘En als Versteegh zijn belastende bevindingen aan Scheltema heeft gerapporteerd… en daar wil ik van uitgaan… dan kan dat een motief zijn voor de moord op Scheltema.’
Vledder reageerde verrast.
‘En het verdwijnen of de vlucht van Albert Versteegh.’
De Cock wreef over zijn brede kin.
‘Ik begin mij,’ sprak hij bedachtzaam, ‘over zijn verdwijnen echt zorgen te maken. Ik herinner mij dat Albert Versteegh vroeger als rechercheur aan de Warmoesstraat de gewoonte had om van elk proces-verbaal of rapport dat hij opmaakte, voor zichzelf een kopie te bewaren.’
Vledder keek hem van terzijde aan.
‘Jij denkt dat hij die gewoonte ook na zijn politietijd heeft behouden?’
De Cock knikte.
‘Dat denk ik… afschriften, die misschien voor bepaalde figuren heel gevaarlijk zijn.’ Ineens drukte de oude rechercheur zich omhoog en keek onderzoekend om zich heen.
‘We gaan terug.’
‘Waarheen?’
‘Naar Rotterdam.’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘We kunnen niet keren op de snelweg.’
De Cock bromde.
‘Dan keer je ergens anders.’
Vledder keek hem niet-begrijpend aan.
‘Wil je terug naar dat transportbedrijf… naar die Haantjes?’
De Cock maakte een afwerend gebaar.
‘Dat heeft geen zin.’
‘Wat wil je dan?’
De Cock zwaaide over zijn rechterschouder.
‘Ik heb begrepen dat onze vroegere collega Geert Dijke in Rotterdam een soort recherchebureau runt. Daar wil ik heen.’
‘Wat verwacht je daarvan?’
De Cock gebaarde voor zich uit.
‘Geert Dijke is de man die directeur Scheltema heeft geadviseerd om mij in deze zaak te betrekken… om mij met het onderzoek naar zijn verdwenen schoonvader op te zadelen.’ De oude rechercheur schudde zijn hoofd. ‘Dat bevalt mij niet. Ik wil weten waarom.’
Geert Dijke keek hem geamuseerd aan.
‘Wie kan er beter een onderzoek leiden dan jij… rechercheur De Cock… een begrip.’
De grijze speurder maakte een afwerend gebaar.
‘Ik kom hier niet om van jou loftuitingen aan te horen,’ sprak hij ernstig. ‘Ik maak mij zorgen over het verdwijnen van Albert Versteegh… zeker na de moord op Scheltema.’
‘Ik ook.’
De Cock boog zich iets naar voren.
‘Geert Dijke,’ sprak hij indringend, ‘jij kent het politiebedrijf… de spelregels. Toch adviseerde jij directeur Scheltema om bij mij in de Warmoesstraat in Amsterdam de vermissing van jouw schoonvader te melden. Scheltema woonde in Huizen en het bedrijf waarvoor jouw schoonvader werkte is hier in Rotterdam gevestigd. Het onderzoek hoort niet in Amsterdam thuis. Dat weet jij best.’
Geert Dijke knikte.
‘Ik blijf erbij,’ reageerde hij strak, ‘het was voor Scheltema de beste keus.’ Hij keek De Cock onderzoekend aan. ‘Kwam Scheltema zelf naar Amsterdam?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Hij stuurde zijn personeelschef, Charles van Kinsbergen.’
Geert Dijke glimlachte.
‘Dat hoopte ik. Heb je goed naar hem gekeken?’
De Cock negeerde de vraag.
‘Hoe ver zat Scheltema in de problemen?’
Geert Dijke trok zijn schouders op.
‘Ik weet niet of Scheltema in de problemen zat,’ antwoordde hij licht geïrriteerd. ‘Daar heeft hij mij nooit in gekend.’
‘Hij werd vermoord.’
Geert Dijke zuchtte.
‘Dat is verdrietig voor hem en zijn vrouw.’
De Cock keek hem strak aan.
‘Een andere opmerking heb je niet?’
Geert Dijke spreidde zijn beide armen.
‘Wat moet ik… in huilen uitbarsten? Scheltema was een cliënt. Meer niet. Hij had vertrouwen in mij en vroeg mij wel vaker om advies. Gisteren kwam hij hier op mijn kantoor om de verdwijning van zijn veiligheidsman te bespreken.’
‘Hoe laat?’
‘Omstreeks halfdrie. Scheltema was nerveus, duidelijk uit zijn doen. Zijn veiligheidsman zou een omvangrijke fraudezaak op het spoor zijn geweest.’
‘In zijn bedrijf?’
‘Dat neem ik aan.’
‘Bijzonderheden?’
‘Waarvan?’