‘Ik heb ook geen verklaring voor het vreemde gedrag van Geert Dijke,’ antwoordde hij wat timide. ‘Hij adviseert directeur Scheltema om de verdwijning van zijn schoonvader aan mij te melden en als ik mij daadwerkelijk met het geval ga bemoeien, weigert hij elke medewerking.’
Vledder fronste zijn wenkbrauwen.
‘Jij denkt dat Geert Dijke meer weet omtrent de verdwijning van zijn schoonvader dan hij ons wil vertellen?’
‘Absoluut.’
‘Waarom?’
De Cock spreidde zijn beide handen.
‘Albert Versteegh en Geert Dijke vormden destijds bij de recherche aan de Warmoesstraat een onafscheidelijk koppel… volkomen op elkaar afgestemd… een gouden duo. Ik kan mij niet voorstellen dat daarin verandering is gekomen.’
‘Jij gaat ervan uit dat zij nog steeds elke actie met elkaar bespreken?’
‘Zeker.’
Vledder keek hem verschrikt aan.
‘Zou… zou,’ stamelde hij, ‘zou Geert Dijke weten waar Albert Versteegh zich mee bezighield?’
‘Daar ben ik van overtuigd. Ik neem zelfs aan dat hij alle details kent.’
‘Zou… zou Geert Dijke ook weten waar Albert Versteegh zich bevindt… zich schuilhoudt?’
De Cock schoof zijn onderlip vooruit.
‘Ik acht die mogelijkheid beslist niet uitgesloten.’
Vledder slikte.
‘Als dat zo is… als Geert Dijke weet waar zijn schoonvader zich ophoudt… dan is er in feite geen sprake van een ver-dwij-ning.’
‘Precies.’
Vledder liet het stuur los en stak zijn beide handen vertwijfeld omhoog.
‘Wat heeft die hele maskerade dan voor zin?’
De Cock zuchtte.
‘Als ik een antwoord op die vraag had, dan waren wij vermoedelijk heel dicht bij de oplossing van de moord op Scheltema.’
‘En Katja Anna Solarsky?’
De Cock maakte een gebaar van wanhoop.
‘Albert Versteegh heeft als beveiligingsman bij het transportbedrijf Scheltema & Haantjes iets ontdekt, dat door Charles van Kinsbergen als een omvangrijk geval van fraude wordt betiteld.’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Maar dat klopt niet,’ reageerde hij fel. ‘Gerard Haantjes ontkent dat er sprake is van fraude in zijn bedrijf. Onmogelijk, volgens zijn zeggen. Een gerenommeerd Rotterdams accountantskantoor zou het bedrijf hebben doorgelicht en geen onregelmatigheden hebben geconstateerd.’
De Cock grijnsde.
‘Maar Albert Versteegh is er zelf van overtuigd, dat zijn wetenschap… zijn kennis van die fraude… voor hem gevaar inhoudt.’
Vledder knikte instemmend.
‘Hij komt naar ons aan de Warmoesstraat omdat hij vreest als een stuk wild te worden afgeschoten.’
De Cock kneep zijn lippen op elkaar.
‘Zover ons bekend is… is dat nog niet gebeurd. We hebben daarover geen meldingen.’ De grijze speurder staarde enige tijd nadenkend voor zich uit. Daarna wuifde hij in de richting van Vledder. ‘Wie werden er wél als een stuk wild op straat afgeschoten?’
‘Katja Anna Solarsky en Hendrik Scheltema.’
De Cock keek zijn jonge collega vragend aan.
‘Conclusie?’
Vledder ademde diep.
‘Katja Anna Solarsky en directeur Scheltema droegen omtrent de omvangrijke fraude in het transportbedrijf dezelfde kennis met zich mee… hadden dezelfde wetenschap als Albert Versteegh.’
De Cock glimlachte.
‘Heel goed.’
Vledder trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.
‘Maar hoe kan dat? Ik bedoel, wat heeft Katja Anna Solarsky met het transportbedrijf Scheltema & Haantjes te maken?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Dat weet ik niet… nog niet. Ze had in ieder geval wel iets te maken met… Albert Versteegh. Ze heeft vermoedelijk in Schermerhorn met hem getelefoneerd… kende zijn naam.’
Vledder klapte met zijn vuist op het stuur.
‘En kan via hem haar kennis over de fraude hebben opgedaan.’
De Cock liet zich onderuitzakken. Met de laatste conclusie van zijn jonge collega stemde hij niet in. Dat Albert Versteegh zijn bevindingen, zo overdacht hij, aan directeur Scheltema rapporteerde, lag voor de hand. Scheltema was zijn opdrachtgever, zijn directe chef. Maar waarom zou hij zijn wetenschap aan een jonge Tsjechische vrouw overdragen?
Na een kleine slip, waardoor de politiewagen even dwars op de weg belandde, verminderde Vledder geschrokken de snelheid van de Golf. Geruime tijd reden ze zwijgend voort. Het was vreemd stil op de weg. De gevallen sneeuw dempte de geluiden van het verkeer.
Ineens blikte Vledder opzij. Zijn jonge gezicht zag bleek.
‘Je vergeet iemand.’
De Cock keek verrast naar hem op.
‘Wie… wie vergeet ik?’
Vledder hijgde.
‘Geert Dijke. Als ook hij kennis draagt van een omvangrijke fraude bij het transportbedrijf Scheltema & Haantjes, dan loopt ook hij de kans om “als een stuk wild te worden afgeschoten”.’
De Cock drukte zich omhoog.
‘Dick Vledder,’ sprak hij bewonderend, ‘mijn lessen aan jou beginnen vrucht te dragen.’
Met hun Golf gleden ze in een matig gangetje aan het bedrijvige Schiphol voorbij, passeerden de woelige verkeersknooppunten Badhoevedorp en De Nieuwe Meer en bereikten de Ring om Amsterdam. Bij afslag Geuzenveld verliet Vledder de A10.
In de drukke Jan van Galenstraat was de sneeuw door het intense verkeer platgereden tot een vieze bruine drabbige brei. De Cock maakte zijn autogordel los, keek om zich heen en grinnikte.
‘Zo ken ik Amsterdam weer.’
Het klonk spottend.
Bij de kruising Admiraal De Ruyterweg zat het verkeer hopeloos vast. Slechts stapvoets kwamen ze vooruit. Vledder schold op wielrijders die sierlijk tussen de auto’s door slalomden.
Toen ze eindelijk via de De Clerqstraat, de Rozengracht en de Raadhuisstraat, achter het Dammonument om, de Warmoesstraat hadden bereikt, slaakte De Cock een zucht van verlichting. Hij wees in de smalle straat voor zich uit. ‘Amsterdam,’ declameerde hij plechtig, ‘is gebouwd voor een sierlijke diligence, een trage trekschuit en een stoere sleperswagen.’
Vledder grijnsde.
‘En dat hadden ze zo moeten houden.’
‘Amen.’
Pal voor de ingang van het politiebureau was nog een krap parkeerplaatsje vrij. Vledder wurmde de Golf botsend tussen andere politiewagens.
De beide rechercheurs gleden licht verkreukeld van hun zitplaatsen. Toen ze de hal van het politiebureau binnenstapten, wenkte Jan Kusters hen vanachter de balie.
De Cock liep op hem toe.
‘Zit er weer iemand op ons te wachten?’
De wachtcommandant schudde zijn hoofd. Hij greep vanonder zijn dienstboek een notitie.
‘Een uurtje geleden was hier een vrouwtje uit de Oude Nieuwstraat.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Uit de Oude Nieuwstraat?’ vroeg hij hoopvol. ‘Een knap hoertje… in suède jas?’
‘Ja.’
‘Annelies de Groot?’
Jan Kusters knikte.
‘Annelies de Groot… zo heet ze… inderdaad een knappe meid. Ze vroeg naar jou, en toen ik zei dat jij er niet was, zei ze dat híj er weer was geweest.’
‘Wie… wie is híj?’
De wachtcommandant raadpleegde zijn notitie.
‘Ene Richard. Hij had weer een vrouwtje bij zich voor achter het raam.’
‘Een buitenlands vrouwtje?’
‘Ja.’
‘En?’
‘Ze heeft dat vrouwtje niet opgenomen. Ze heeft tegen die Richard gezegd, dat ze geen plaats voor haar had.’
De Cock boog zich met een ruk naar hem toe.
‘Heeft Annelies de Groot gezegd… waarom? Waarom ze haar niet nam?’
Jan Kusters knikte.
‘Daar kwam ze voor. Dat moest ik je zeggen… het vrouwtje leek op Katja.’
Met een grimmige trek op zijn gezicht sjokte De Cock van de Warmoesstraat via de Lange Niezel naar de Oudezijds Voorburgwal. Vledder liep zwijgend naast hem. De jonge rechercheur voelde dat de grijze speurder te gespannen was om een gesprek te voeren.