Het was stil op de Wallen. Voor het immense leger der behoeftigen was het nog te vroeg en de vieze kledderige sneeuwbrij hield de anderen van de straat. Bij de meeste bordelen waren de gordijnen nog gesloten. Op het Oudekerksplein zat een forsgebouwde hoer aan een borduurwerkje. Ze zwaaide toen het tweetal aan haar voorbijtrok.
De Cock negeerde haar. Strak staarde hij voor zich uit. Ze sjokten over het bruggetje van de Oude Kennissteeg en gingen de Achterburgwal op. Op de hoek van de Barndesteeg slopen ze bijna heimelijk het intieme café van Smalle Lowietje binnen.
De Cock had echt wel trek in een paar scheuten uit de fles cognac, die Smalle Lowietje speciaal voor hem onder de tapkast had gereserveerd. Cognac stimuleerde zijn denken en hij had het idee dat zijn denken wel enige stimulans kon gebruiken.
Smalle Lowietje kwam opgewekt naar hem toe.
‘Zo gauw had ik jullie beiden niet terugverwacht,’ opende hij blij. ‘Wanneer was het… eergisteren?’
De Cock antwoordde niet. Hij hees zich omstandig op een kruk en keek om zich heen. Het etablissement van Smalle Lowietje was verlaten. Alleen aan een tafeltje bij het raam nipten een paar bedaagde businessvrouwtjes aan een likeurtje.
Met de middelvinger van zijn rechterhand tikte De Cock een paar maal ongeduldig op de tapkast.
‘Doe je plicht.’
Het klonk als een bevel.
De caféhouder gehoorzaamde met de welwillendheid van een goede kastelein. Aalglad dook hij onder de tapkast, greep achter zich naar drie diepbolle glazen en schonk klokkend in.
De Cock keek ernaar. Hij had weinig lust in de ceremonie, die ze gewoonlijk gezamenlijk opvoerden, maar de oude rechercheur wilde de ban niet verbreken. Hij bracht zijn glas omhoog.
‘Op alle kinderen van dorstige vaders,’ proostte hij spottend.
Smalle Lowietje lichtte zijn glas op en nam de toost lachend over. Daarna nam hij voorzichtig een slokje.
‘Ben je er al uit?’
‘Waaruit?’
Op het vriendelijke muizensmoeltje van Smalle Lowietje kwam een sombere trek.
‘De moord op Katja.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Ik ben in feite nog geen steek verder. En we hebben echt niet stilgezeten.’
De Smalle glimlachte.
‘Dat neem ik ook niet aan.’
De oude rechercheur zette zijn glas op de tapkast terug en keek op. ‘Jij vertelde mij de vorige keer dat Katja een zuster had.’
Smalle Lowietje knikte.
‘Anuschka.’
‘Heb je haar wel eens gezien?’
Smalle Lowietje zuchtte.
‘Eén keer. Ze kwam ’s avonds met Katja mee.’
‘En?’
‘Wat bedoelt u?’
‘Leek ze op Katja?’
De caféhouder maakte een vaag gebaar.
‘Niet helemaal. Anuschka was kleiner, tengerder dan Katja. Maar aan hun gezichten kon je wel zien dat ze zusters waren.’
De Cock trok zijn gezicht strak.
‘Weet je waar ze is?’
‘Wie?’
De Cock zwaaide ongeduldig.
‘Anuschka,’ riep hij geprikkeld. ‘Ze moet toch na de dood van Katja ergens zijn gebleven?’
‘Natuurlijk.’
‘Waar?’
Smalle Lowietje spreidde zijn beide handen in een gebaar van onschuld. ‘Weet ik niet… misschien is ze wel terug naar Tsjechoslowakije. Zoals ik al zei… ik heb haar slechts één keer gezien… hier in mijn etablissement… met Katja… daarna nooit meer.’
‘En je hebt later ook nooit meer iets van of over haar gehoord… verhalen, toestanden?’
‘Nee… niets.’
De Cock trok zijn kin iets op.
‘Lowie… wie is Mooie Richard?’
De tengere caféhouder trok zijn schouders op.
‘Dat weet ik niet.’
De Cock kneep zijn ogen half dicht.
‘Als ik goed ben geïnformeerd, dan loopt Mooie Richard met Anuschka te leuren. Hij wil een plekje voor haar achter een raam.’
Smalle Lowietje slikte.
‘Anuschka?’
De Cock knikte nadrukkelijk.
‘Anuschka,’ sprak hij zalvend, ‘is geen vrouwtje voor achter het raam. Dat weet jij heel goed, Lowie. Kleine, tengere Anuschka is ziek. Ze heeft iets aan haar nieren.’
Smalle Lowietje friemelde met zijn vinger aan zijn morsige vest. ‘Daar kan ik toch niets aan doen?’ jammerde hij. ‘Ik… eh, ik kan… ‘
De Cock onderbrak hem.
‘Lowie… wie is Mooie Richard?’
De herhaalde vraag deed Smalle Lowietje pijn.
‘Dat weet ik niet,’ antwoordde hij benepen. ‘Echt, De Cock, dat weet ik niet. Ik heb die naam Richard wel eens gehoord. Dat is alles.’
De oude rechercheur kneep zijn lippen op elkaar.
‘Ik wil weten wie Mooie Richard is… waar ik hem kan vinden.’
Smalle Lowietje leunde met zijn ellebogen op de tapkast.
‘Het is een gevaarlijke jongen… altijd een blaffer tussen zijn broekriem. En hij deinst er niet voor terug om van dat ding gebruik te maken.’
De Cock grijnsde.
‘Je kent hem dus wel.’
De tengere caféhouder hield even zijn ogen dicht.
‘Het is in de buurt niet meer zoals vroeger, De Cock. Mijn oude gabbers zijn dood of hebben zich teruggetrokken. Het jonge penozespul heeft geen ontzag meer… voor niets en niemand. Kijk om je heen… lees in de kranten… liquidatiemoorden aan de lopende band. Een mensenleven telt voor hen niet. En moet ik dan mijn nek uitsteken om…’
De Cock liet het betoog van Smalle Lowietje over zich heen gaan. Hij nam zijn glas op en proefde aan zijn cognac. Toen de caféhouder was uitgeraasd, keek hij hem bedremmeld aan.
‘Mooie Richard,’ sprak hij zacht, bijna fluisterend, ‘had iets met Katja te maken… en Katja is dood. Mooie Richard heeft iets met Anuschka te maken. Welk lot wacht haar?’
De oude rechercheur zweeg even, zette zijn glas weer neer en zuchtte diep.
‘Ik ken je al zoveel jaren, Lowie,’ ging hij gedragen verder. ‘In mijn ogen ben je een brave man. Ik beschouw je als mijn vriend. En dat meen ik oprecht.’ Hij stak zijn beide handen met gestrekte vingers naar hem uit. ‘Kun jij leven met de gedachte medeschuldig te zijn aan de dood van een jonge vrouw?’
11
De beide rechercheurs slenterden vanuit de Oude Nieuwstraat via de Korte Korsjespoortsteeg en de Korte Kolksteeg naar de Nieuwezijds Kolk. Op de plek waar Katja Anna Solarsky een paar dagen tevoren het leven liet, bleef De Cock staan en bekeek de reeks horizontale putten in de muur van het Korenmetershuisje. Er kwam een verbeten trek op zijn gezicht.
De oude rechercheur blikte opzij naar Vledder.
‘Ik heb in deze affaire het gevoel,’ sprak hij vermoeid, ‘dat ik voortdurend op een muur van onwil stuit. Het feit dat Annelies de Groot vanavond haar hoerenpandje in de Oude Nieuwstraat niet heeft geopend, zint mij ook niet.’
De jonge rechercheur grijnsde.
‘Misschien had ze vanavond geen zin in seks.’
De Cock wuifde afwerend.
‘Voor een hoer is business geen seks.’
‘Wat dan?’
‘Business.’
Vledder lachte.
‘Wat had je Annelies de Groot willen vragen?’
De Cock maakte een wrevelig gebaar.
‘Haar relatie met Mooie Richard… hoelang die reeds duurt… wat ze van hem weet… of ze nog andere vrouwen kent die Mooie Richard voor een plek achter het raam heeft aangeboden. Ik krijg steeds meer belangstelling voor die vent.’
Vledder snoof.
‘Dat heb ik vanavond gemerkt,’ sprak hij smalend. ‘De manier waarop jij in zijn eigen café Smalle Lowietje aanpakte, was niet fijntjes.’
De Cock reageerde verrast.
‘Wat mankeerde eraan?’
Vledder maakte een schouderbeweging.
‘Appelleren aan de vriendschappelijke gevoelens, die Smalle Lowietje voor jou koestert… Het spijt me… dat kan ik niet elegant noemen.’