Bij de Oudebrugsteeg stak hij de rijbaan van het Damrak over en spurtte in een koddige draf voor een aanstormende tramtrein van lijn 9 uit. Zwaar hijgend vervolgde hij zijn weg naar de Warmoesstraat.
In het politiebureau groette hij in het voorbijgaan de wachtcommandant achter de balie en nam rustig de stenen trappen naar de tweede etage. Toen hij de grote recherchekamer binnenkwam, bleef hij bij de deur staan. Naast het bureau van Vledder zat een vrouw in een wijde wintermantel van grove groene tweed. Toen ze hem zag, kwam ze haastig overeind en liep op hem toe.
De vrouw kwam de grijze speurder bekend voor. Snel tastte De Cock zijn herinnering af, maar zijn geheugen liet hem secondenlang in de steek. Ineens verhelderde zijn blik en spreidde hij zijn armen.
‘Marjan.’
Hij kuste haar op beide wangen en leidde haar naar de stoel naast zijn bureau.
‘Wat een verrassing!’ riep hij vrolijk.
Ze nam voorzichtig plaats.
Met een blijde lach op zijn gezicht leunde de oude rechercheur in zijn stoel achterover. Onderwijl tastte zijn scherpe blik haar gelaatstrekken af.
Marjan Dijke, vond hij, zag er vermoeid uit. Haar gezicht zag vaal en ze had diepe kringen onder haar ogen. Ze maakte dezelfde verslagen indruk als de dag tevoren haar man Geert in Rotterdam.
‘Hoe is het?’ vroeg hij opgewekt.
Over haar gezicht gleed een matte glimlach.
‘Goed.’
Het klonk niet overtuigend.
‘En de kinderen?’
Marjan Dijke verschoof iets op haar stoel, maar antwoordde niet.
‘De kinderen?’ drong De Cock ernstig aan.
Marjan Dijke wuifde de vraag weg.
‘Ik heb gisteravond met Geert gesproken,’ sprak ze geprikkeld. ‘Hij heeft tegen u gelogen.’
De Cock knikte traag.
‘Dat wist ik. Hij wilde mij doen geloven, dat hij niet meer met jouw vader samenwerkte en hij probeerde mij wijs te maken, dat directeur Scheltema niet wist dat er tussen hem en jouw vader een relatie bestond.’ De oude rechercheur glimlachte. ‘Het was nogal doorzichtig, met die oude naamplaat aan de deur.’
Marjan Dijke zette haar tanden in haar onderlip.
‘Mijn vader en Geert zijn nooit uit elkaar geweest,’ sprak ze zacht. ‘Vanaf het moment dat zij beiden ontslag bij de Amsterdamse politie namen, hebben ze steeds nauw samengewerkt.’
‘En een reputatie opgebouwd.’
Marjan Dijke trok haar gezicht strak.
‘Inderdaad… een gevestigde reputatie van betrouwbare degelijkheid.’
De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.
‘Maar jouw vader,’ formuleerde hij voorzichtig, ‘stond en staat gewoon als Albert Versteegh op de loonlijst van het transportbedrijf Scheltema & Haantjes?’
Marjan Dijke knikte.
‘Als man van de beveiliging.’
‘Waarom?’
Marjan Dijke knoopte haar groene mantel los.
‘Dat leek hen beter… tactisch gezien. Ook de heer Scheltema achtte het raadzaam, dat in zijn bedrijf verder niemand wist dat hij een befaamd recherchebureau had ingeschakeld. Het aanstellen van een beveiligingsman in een bedrijf zou, naar zijn mening, weinig opschudding en argwaan wekken.’
De Cock knikte instemmend.
‘Het is tegenwoordig bijna usance zo’n functionaris in dienst te hebben.’
‘Inderdaad.’
‘Wat was de reden dat de heer Scheltema een recherchebureau inschakelde?’
Marjan Dijke zuchtte.
‘Het was nogal vaag. De heer Scheltema sprak van malversaties… op grote schaal. Er waren volgens hem enige personeelsleden die gezien hun salaris privé in veel te dure auto’s reden.’
‘Fraude?’
Marjan Dijke maakte een hulpeloos gebaar.
‘Ik heb dat woord wel eens horen gebruiken.’
‘Door wie?’
‘Door vader en door Geert.’
De Cock boog zich iets naar haar toe.
‘Is jouw vader werkelijk verdwenen?’ vroeg hij vertrouwelijk.
Marjan Dijke liet haar hoofd iets zakken.
‘Ik… eh, ik weet niet waar hij is,’ antwoordde ze onzeker.
‘Volgens Geert wordt zijn huis in Amsterdam voortdurend in de gaten gehouden.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Wie doet dat?’
Marjan Dijke trok haar schouders op.
‘Vader en Geert hebben zich naar mijn gevoel aan deze zaak vertild. De affaire is veel ingewikkelder, omvangrijker, dan zij aanvankelijk hebben gedacht.’
‘Weet Geert waar je vader verblijft?’
‘Dat denk ik. Ik weet dat zij zo nu en dan telefonisch contact met elkaar hebben.’
De Cock streek met zijn pink over de rug van zijn neus.
‘Weet Geert dat jij hier bent?’
Marjan Dijke schudde haar hoofd.
‘Geert wil niet dat ik met u praat. We hebben daar gisteravond een hooglopende ruzie over gehad. Geert wil dat ik mij er volkomen buiten houd. “Hoe minder je weet,” zegt hij, “hoe beter het is.”’ Zij schudde opnieuw haar hoofd. Tranen vulden haar ogen. ‘Maar ik kan niet. Ik houd het niet meer uit. Ik kan die spanning niet meer verwerken.’
De Cock keek haar onderzoekend aan. Het verdriet van Marjan Dijke verwarde hem.
‘Wat… wat is er met jullie aan de hand?’ stamelde hij onthutst. ‘Jouw vader kwam hier om te zeggen dat hij bang was om als een stuk wild te worden afgeschoten… zonder iets te openbaren over het hoe en waarom. Jouw man hult zich in een nevel van leugens en uitvluchten… en jij zit hier naast mij te snotteren.’
Marjan Dijke kneep haar ogen dicht en snikte erbarmelijk.
‘Ik ben bang… ik ben zo bang.’
De Cock greep haar stevig bij haar schouder.
‘Voor wie… voor wat?’
Marjan Dijke keek de grijze speurder met een betraand gezicht aan.
‘Ze hebben Appie ontvoerd.’
‘Jullie oudste zoon?’
Marjan Dijke knikte.
‘Drie dagen geleden… toen hij uit school kwam.’
13
De Cock reageerde verbijsterd.
‘Ontvoerd?’
Marjan Dijke knikte.
‘Ontvoerd… gewoon ontvoerd, meegenomen… weg.’
Ze wreef in een nerveus gebaar met de rug van haar hand langs haar mond, smeerde vuurrode lipstick over haar gezicht. ‘Elke morgen,’ ging ze zuchtend verder, ‘kijk ik in zijn kamertje, naar zijn bed, dat niet is beslapen. En daarna maak ik zijn ontbijt klaar… alsof hij er nog is… een glas melk en boterhammen met pindakaas.’
Ze greep met haar beide handen naar haar hoofd.
‘Ik weet niet hoelang ik dit nog volhoud.’
De Cock zweeg geruime tijd. De wanhoopskreet van Marjan Dijke echode in zijn hersenen. Het bericht van de ontvoering had hem diep geschokt. Hij had het kereltje wel eens ontmoet, langgeleden in dezelfde recherchekamer van bureau Warmoesstraat… een vrolijke kleuter aan de hand van zijn vader Geert Dijke.
De grijze speurder keek de vrouw voor zich onderzoekend aan. De vroeger zo stralende Marjan zag er, zo constateerde hij verdrietig, intriest en ontredderd uit. Ze friemelde met plukkende vingers aan de zoom van haar mantel. Haar lichaam beefde. Tranen hadden haar make-up verveegd.
‘Hoe weet je het?’
‘Wat?’
‘Dat hij is ontvoerd… dat hij niet van huis is weggelopen. Kinderen doen dat… soms… om onbegrijpelijke redenen.’
Marjan Dijke schudde haar hoofd.
‘Zijn vriendje van school heeft hem in een grote zwarte auto zien stappen.’
‘Nummer?’
Marjan Dijke slikte.
‘Het kereltje was te verbouwereerd om daaraan te denken.’
‘Stapte jouw zoon vrijwillig in die auto? Ik bedoel… daar ging geen geweld aan vooraf?’
Marjan Dijke sloot haar ogen en zuchtte.
‘Ik vermoed,’ sprak ze zacht, ‘dat ze hem met een of andere smoes in hun wagen hebben gelokt. Appie is een lieve, behulpzame jongen… altijd bereid om iemand te helpen. Het is misschien onze eigen fout. Geert en ik hebben hem nooit enig wantrouwen jegens anderen bijgebracht.’