De Cock boog zich naar voren.
‘Hebben jullie al contact met de ontvoerders gehad?’
Marjan Dijke knikte vaag.
‘Geert.’
‘En?’
Marjan Dijke spreidde haar handen.
‘Geert wil mij niets vertellen,’ antwoordde ze klagend. ‘Hij zegt steeds tegen mij: “Hoe minder je weet, hoe beter dat is.”’
De Cock maakte een wrevelig gebaar.
‘Is er losgeld gevraagd?’
Marjan Dijke schudde haar hoofd.
‘Daar heeft Geert niets van gezegd. Bovendien… wij hebben geen geld. Wij zijn niet rijk. Die paar duizend gulden die wij op de bank hebben staan, stellen niets voor.’
‘Heeft je vader geld… kostbare bezittingen?’
Marjan Dijke schudde opnieuw haar hoofd.
‘Nee… niet noemenswaardig.’
De Cock voelde het ongeduld in zich kriebelen.
‘De ontvoerders zullen toch eisen hebben gesteld?’ riep hij opgewonden. ‘Dwingende voorwaarden, waaraan jullie je zouden moeten houden. Zo’n ontvoering zet men toch niet voor niets op touw? Dat is een ernstige zaak met veel risico’s.’
Marjan Dijke maakte een hulpeloos gebaartje.
‘Ik denk,’ sprak ze zacht, ‘dat men vader en Geert onder druk wil zetten.’
‘Wie is mén?’
‘Weet ik niet.’
‘Hoezo… onder druk?’
Marjan Dijke wuifde voor zich uit.
‘Iets te doen… of niet te doen.’
Het klonk onzeker.
De Cock strekte zijn wijsvinger naar haar uit.
‘Jij denkt,’ formuleerde de oude rechercheur voorzichtig, ‘dat de ontvoering van jouw zoon verband houdt met… eh, met het onderzoek dat jouw vader en Geert onder handen hebben?’
‘Dat… eh, dat denk ik, ja.’
‘Het onderzoek naar malversaties bij het transportbedrijf Scheltema & Haantjes?’
Marjan Dijke knikte.
‘Dat moet het wel zijn. Vader en Geert hebben volgens mij geen andere zaak in behandeling.’
De Cock kauwde op zijn onderlip.
‘Hebben Geert en jij de ontvoering van jullie zoon bij de politie in Rotterdam gemeld?’
Marjan Dijke schudde haar hoofd.
‘Dat wil Geert niet.’
‘Waarom niet?’
Marjan Dijke liet haar hoofd zakken.
‘Geert is bang… net als ik… bang dat ze wat met de jongen doen.’
De Cock tastte naar zijn voorhoofd.
‘Je bedoelt dat ze de jongen iets zullen aandoen… als jullie de politie bij de ontvoering inschakelen?’
‘Precies.’
De Cock wreef zich achter in zijn nek. Hij wist met de nieuwe ontwikkeling niet goed raad. Hij was in zijn lange loopbaan als rechercheur nog nooit bij een ontvoering betrokken geweest.
‘Weet jouw vader wat er met jouw zoon is gebeurd?’
Marjan Dijke trok haar schouders iets op.
‘Dat neem ik aan,’ sprak ze zuchtend. ‘Ik heb vader al meer dan veertien dagen niet gezien of gesproken. Maar Geert zal het hem wel hebben verteld. Ik zei u al… ze hebben zo nu en dan telefonisch contact met elkaar.’
‘En daar ben jij nooit bij?’
‘U bedoelt dat telefonisch contact?’
De Cock knikte nadrukkelijk.
‘Dat je,’ legde hij geduldig uit, ‘brokstukken opvangt van zo’n gesprek.’
Marjan Dijke schudde haar hoofd.
‘Dat gebeurt op zijn bureau. En ik ben altijd thuis.’
De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.
‘Albert Versteegh… jouw vader, gaat ermee akkoord dat de politie niet wordt ingeschakeld?’
In zijn stem trilde ongeloof.
Marjan Dijke keek hulpeloos naar hem op. Haar ogen vulden zich weer met tranen.
‘Daar kan ik u toch geen antwoord op geven,’ antwoordde ze jammerend. ‘Ik weet niet wat hun overwegingen zijn. Geert wil er niet met mij over praten. Hij ontwijkt elk gesprek. Maar ik ken hem… ik voel dat hij doodsbang is.’
De Cock leunde in zijn stoel achterover. Secondenlang staarde hij strak voor zich uit. Onbewogen. Zijn gezicht was een stalen masker. Intussen draaide het mechanisme van zijn denken op volle toeren.
Hij wendde zich weer tot Marjan Dijke.
‘Heb je een spiegeltje in je tas?’ vroeg hij vriendelijk. ‘Maak je make-up in orde. Je kunt zo niet over straat.’ De oude rechercheur kwam rustig overeind. ‘Ga terug naar Rotterdam,’ ging hij op afgemeten toon verder. ‘Zeg tegen Geert dat ik wil dat Albert Versteegh zich binnen vierentwintig uur met mij in verbinding stelt. Zo niet… dan zet ik na die vierentwintig uur de ontvoering van jouw zoon bij ons op de telex.’
Toen Marjan Dijke was vertrokken, keek Vledder de grijze speurder ontsteld aan.
‘Dat… eh, dat kun je niet doen,’ stamelde hij.
De Cock veinsde onbegrip.
‘Wat niet?’
De jonge rechercheur maakte een vertwijfeld gebaar.
‘De ontvoering van hun zoon op de telex zetten… tegen hun wil.’
‘Waarom niet?’
Vledder grinnikte vreugdeloos.
‘Je brengt misschien het leven van die jongen in gevaar. Je hebt zelf gezegd dat de luitjes met wie wij van doen hebben meedogenloos zijn.’
De Cock bracht zijn beide handen naar voren en drukte zijn vingertoppen tegen elkaar. ‘Ik wil de overwegingen van Albert Versteegh en Geert Dijke kennen,’ legde hij op een doceertoontje uit. ‘Er loopt een rode draad tussen die twee en de moorden op Katja Anna Solarsky en directeur Scheltema. Ik ben ervan overtuigd dat zowel Albert Versteegh als Geert Dijke mij die rode draad kunnen wijzen… dat zij beiden mij de sleutel tot de oplossing van die moorden kunnen geven.’
Vledder stak in een gebaar van wanhoop zijn armen omhoog.
‘Waarom doen ze dat dan niet?’
De Cock zuchtte.
‘De ontvoering van de oudste zoon van Geert Dijke heeft hen beiden monddood gemaakt. Dat verklaart ook hun vreemde gedrag ten opzichte van ons… hun weifelingen… hun gebrek aan openhartigheid.’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Dat kan toch niet zo blijven? We komen op die manier geen steek verder. Dit is een… eh, een patstelling… uitzichtloos.’
De Cock knikte instemmend.
‘Vandaar mijn dreigement. Albert Versteegh zal opening van zaken moeten geven.’
Vledder keek naar hem op.
‘Dat kun jij makkelijk zeggen,’ sprak hij afkeurend. ‘Van jou is geen zoon of kleinzoon in de macht van een stel gewetenloze schurken.’
De Cock spreidde zijn armen.
‘Albert Versteegh is een oud-politieman… in zijn tijd een kundig rechercheur. In feite werken we nu opnieuw samen… aan dezelfde zaak… hebben min of meer dezelfde belangen. We kunnen gegevens uitwisselen… samen overleggen wat ons te doen staat… een strategie uitwerken. Ik ben geen vijand.’
‘Ze wantrouwen ons toch.’
De Cock knikte.
‘Het is verdrietig dat ik Marjan met zo’n dreigement naar Rotterdam moest terugsturen.’
‘Denk je dat Albert Versteegh zich meldt?’
De Cock knikte traag. Hij klemde zijn lippen op elkaar en stak zijn kin iets omhoog.
‘Versteegh kent mij.’
Het klonk bitter.
De grijze speurder keek op naar de grote klok boven de toegangsdeur van de recherchekamer. Hij kwam moeizaam overeind en slenterde naar de kapstok.
Vledder kwam hem na.
‘Waar ga je heen.’
De Cock draaide zich half om.
‘Naar Schermerhorn.’
Vledder fronste zijn wenkbrauwen.
‘Schermerhorn… wat wil je daar doen?’
‘Katja Anna Solarsky wordt straks begraven. Daar wil ik bij zijn.’
‘Waarom?’
De oude rechercheur schoof zijn hoedje over zijn grijze haren.