‘Uit piëteit.’
De Cock had moeie voeten.
De pijn kroop van zijn tenen over zijn wreef langs zijn enkels omhoog. Daar leek het alsof duizend kleine duiveltjes met even zovele spelden in zijn kuiten prikten.
Het stemde hem droevig. Hij wist wat die pijn betekende.
Telkens wanneer een onderzoek slecht verliep, wanneer hij het onbehaaglijke gevoel had steeds verder van de oplossing weg te drijven, gaven zijn voeten acte de présence en speelden de duiveltjes hun satanisch spel.
Met een verwrongen gezicht tilde hij zijn beide benen omhoog en legde ze voorzichtig op een punt van zijn bureau. Een zucht van verlichting ontsnapte aan zijn mond.
Vledder keek hem bezorgd aan. Hij kende het beruchte kwaaltje van zijn oudere collega.
‘Is het weer zover?’
De Cock wees naar zijn voeten.
‘Duiveltjes.’
Vledder grijnsde.
‘Jouw voeten hebben volgens mij volkomen gelijk… ons onderzoek zit muurvast. Ik ben echt bang dat we er dit keer niet uitkomen.’
De Cock trok zijn schouders op, maar reageerde verder niet. Hij kneep met duim en wijsvinger zachtjes in zijn kuiten. Soms hielp het.
‘Ik had vanmiddag,’ sprak hij nadenkend, ‘op dat kleine intieme kerkhofje in Schermerhorn medelijden met Klaas van het Hogereinde.’
Vledder knikte traag voor zich u it.
‘Ik ook,’ sprak hij somber. ‘Ik heb een hekel aan kerkhoven en begraafplaatsen. Het zijn de meest sombere oorden, waar ik niet graag heen ga. Maar met die slordig dichtgetimmerde ramen van de Nederlands Hervormde kerk maakte dat oude kerkhofje in Schermerhorn op mij wel een bijzonder verlaten indruk.’
De Cock zuchtte.
‘Je hebt gelijk,’ sprak hij instemmend. ‘Het was troosteloos. Ik hoor nog het knarsen en piepen van dat scheve roestige hek toen de doodgraver de weg voor ons vrijmaakte.’
Vledder kneep zijn wenkbrauwen bijeen.
‘Het verdriet van Klaas van het Hogereinde over de dood van Katja Anna Solarsky leek mij oprecht.’
De Cock knikte.
‘Toen de lijkkist langzaam in die open groeve zakte, was ik een moment bang dat hij zijn zelfbeheersing zou verliezen.’
Vledder beet op zijn onderlip.
‘Ik zag het.’ De jonge rechercheur wees voor zich uit. ‘Het was achteraf wel een goed idee van jou om de begrafenis van zijn vrouw bij te wonen. Klaas van het Hogereinde had in zijn eenzaamheid duidelijk behoefte aan steun.’
De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.
‘Dat verwachtte ik ook. Toen de begrafenisondernemer aan de adjudant had gemeld dat er niemand was verwittigd, besloot ik te gaan.’
Vledder trok zijn gezicht in een ernstige plooi.
‘Zittend op die oude waterput heb ik nog even met hem gesproken waar jij niet bij was. Ik vroeg hem hoe het met Anuschka ging. Hij vertelde mij dat hij nog weinig contact met haar had. Ze had vanmorgen wel iets gegeten. Maar verder had ze geen enkele belangstelling voor haar omgeving getoond. Ze zat maar en staarde apathisch voor zich uit.’
De Cock tuitte zijn lippen.
‘Klaas van het Hogereinde had wel duidelijke reacties bij haar waargenomen, toen hij Anuschka een japon en wat lingerie had aangereikt, die Katja op de boerderij had achtergelaten.’
De oude rechercheur glimlachte vermoeid.
‘Hij had het nog niet aangedurfd om Anuschka een paar foto’s te laten zien, die hij destijds van haar zuster had gemaakt.’
Vledder trok een pijnlijk gezicht.
‘Ik hoop,’ sprak hij bezorgd, ‘dat onze brave agrariër in Schermerhorn voorzichtig te werk gaat. Het zal best wel enige tijd duren voordat Anuschka de gevolgen van haar gevangenschap geheel te boven is. Ze zal er psychisch een fikse dreun aan hebben overgehouden.’
De jonge rechercheur zweeg even, dacht na. Hij keek zijn oudere collega schuins aan.
‘En als het niet lukt… als ze medische begeleiding nodig heeft?’
De Cock voelde nog eens aan zijn pijnlijke kuiten en kreunde.
‘Laten we er het beste van hopen,’ verzuchtte hij. ‘Ik heb in deze ellendige affaire het gevoel dat ik als een prima ballerina voortdurend op de toppen van mijn tenen loop. Ik word gedwongen om de meest vreemde maatregelen te treffen.’
Vledder knikte.
‘We nemen met die Anuschka,’ sprak hij ernstig, ‘in feite onaanvaardbare risico’s… vooral als ons onderzoek nog lang duurt.’
‘Je bedoelt haar nierziekte?’
‘Precies.’
De Cock nam zijn benen van zijn bureau. De prikkelende pijn vloeide langzaam uit zijn kuiten weg. Het bracht hem in een zonniger humeur.
‘Ik heb dokter Van Aken uit Purmerend gevraagd om een dezer dagen eens naar Schermerhorn te rijden om te zien hoe ze het maakt.’
Vledder reageerde verschrikt.
‘Weet Klaas van het Hogereinde dat?’
Er verscheen een glimlach op het gezicht van De Cock.
‘Hij vond het goed, maar achtte de komst van een arts totaal overbodig. Volgens hem groeiden er rondom de boerderij genoeg kruiden om elke aandoening te bestrijden.’
Vledder keek hem ongelovig aan.
‘Ook de apathie van Anuschka en haar slecht werkende nieren?’
De Cock knikte.
‘Zijn vader en hij, zo vertelde hij mij, hadden in hun hele leven nog nooit een dokter geraadpleegd.’
Vledder lachte vrolijk.
‘Geen Klazien uit Zalk,[8] maar Klaassie uit Schermerhorn. Je moet hem eens vragen… misschien heeft hij ook wat voor jouw moeie voeten.’
De Cock gniffelde.
‘Daar is geen kruid tegen gewassen. Bovendien wil ik mijn moeie voeten niet kwijt. Het is een barometer, die ik niet kan missen en…’
De grijze speurder stokte. Op zijn bureau rinkelde de telefoon. Vledder boog zich ver naar voren en nam de hoorn op.
De Cock keek hem fronsend aan.
‘Albert Versteegh?’ vroeg hij hoopvol.
Vledder schudde zijn hoofd. Na korte tijd legde de jonge rechercheur de hoorn op het toestel terug.
‘Het was de wachtcommandant.’
‘En?’
‘Of wij belangstelling hebben.’
‘Voor wie… voor wat?’
‘Bij een oude molen op de Duivendrechtsekade is een dode man gevonden… doorzeefd met kogels.’
14
Ze reden met hun Golf van de gladde houten steiger achter het politiebureau weg. Voor ze de rijbaan van het Damrak hadden bereikt, blikte Vledder opzij.
‘Hoe… eh, hoe komen we bij die molen op de Duivendrechtsekade?’ vroeg hij onzeker.
De Cock grijnsde.
‘Dat behoor je te weten. Plaatselijke gesteldheid[9] was vroeger bij de politieopleiding in Amsterdam een apart vak.’
Vledder snoof.
‘Plaatselijke gesteldheid,’ herhaalde hij minachtend. ‘Als je het mij vraagt lijkt Amsterdam als stad meer op een plaatselijke ongesteldheid.’
De Cock wuifde lachend voor zich uit.
‘Het is niet zo moeilijk,’ sprak hij vriendelijk. ‘Je rijdt langs de Penitentiaire Inrichtingen Overamstel en dan —’
Vledder trok een vies gezicht.
‘De Penitentiaire wat…?’ onderbrak hij.
De Cock keek hem verwonderd aan.
‘Nooit van de Bijlmerbajes gehoord, aan de H.J.E. Wenckebachweg?’
Vledder fronste zijn wenkbrauwen.
‘Hoe noem jij die?’
De Cock grinnikte.
‘Penitentiaire Inrichtingen Overamstel. Dat is de officiële naam van wat iedere Amsterdammer spottend de Bijlmerbajes noemt.’
‘Nooit geweten.’
De Cock negeerde de opmerking.
‘En via de Bijlmerbajes aan de H.J.E. Wenckebachweg kom je op de Duivendrechtsekade… beroemd door de filmstudio en het vroegere Dollywood van Joop Geesink.’
Vledder trok achteloos zijn schouders op. De oude roem van de Duivendrechtsekade sprak hem niet aan.