Behendig loodste hij de Golf door het drukke stadsverkeer. Op de Prins Hendrikkade begon het zachtjes te regenen. De jonge rechercheur zette de ruitenwissers aan. De vettige voorruit gaf onmiddellijk een wazig beeld.
Vledder bromde iets over milieu, luchtvervuiling en steeds meer gore troep in hemels regenwater. Mopperend keek hij naar De Cock.
‘Misschien is het een liquidatie waarmee wij niets te maken hebben.’
‘Je bedoelt dat de moord niet past in de zaak die wij onder handen hebben?’
Vledder knikte.
‘Liquidatiemoorden en executies,’ gromde hij, ‘zijn tegenwoordig aan de orde van de dag. De onderwereld… lijkt het… roeit zichzelf uit.’
De Cock grinnikte.
‘Kunnen wij in de VUT.’
Vledder knikte.
‘In Rotterdam,’ ging hij ernstig verder, ‘had de recherche laatst vijf liquidatiemoorden in één enkel weekeinde.’
De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.
‘Hoe kwam het bericht van die dode man bij onze wachtcommandant terecht?’
Vledder stopte bij de kruising Wibautstraat/Ruyschstraat voor het verkeerslicht.
‘Een rijkspolitieman uit Duivendrecht,’ sprak hij naar het rood starend, ‘nam in zijn route op surveillance ook de Duivendrechtsekade mee en zag een man aan de rand van de weg liggen.’
‘Doorzeefd met kogels?’
Vledder knikte.
‘De Duivendrechtsekade grenst weliswaar aan Duivendrecht, maar behoort, zo wist hij, tot het grondgebied van Amsterdam, dus stelde hij via zijn mobilofoon het hoofdbureau in kennis en daar dacht men aan ons.’ Het licht sprong op groen en de jonge rechercheur reed verder.
De Cock schoof de mouw van zijn regenjas terug en keek op zijn horloge. ‘Het is bijna middernacht,’ mompelde hij.
‘Ik ken de Duivendrechtsekade. Het is op dit uur de meest verlaten plek van Amsterdam. Wat heeft iemand daar te zoeken?’
Vledder antwoordde niet. Hij keek omhoog. De witte torens van de Bijlmerbajes tekenden zich scherp af tegen de donkere nachtelijke hemel. De jonge rechercheur grinnikte. ‘Pe-ni-tenti-ai-re In-rich-tin-gen Overamstel… wat een naam. Hoe komt men erop? De Amsterdammers hebben gelijk… Bijlmerbajes klinkt veel beter.’
De Cock blikte om zich heen en maakte zijn gordel los.
‘Heb je de meute[10] gewaarschuwd?’
Vledder knikte.
‘Middels de wachtcommandant.’
Op de Duivendrechtsekade, in een scherpe bocht nabij het onderstuk van een oude molen, stond een surveillancewagen van de rijkspolitie. Het licht van de koplampen bescheen het lichaam van een man, gekleed in een wijde lichtgrijze regenjas. Hij lag voorover op anderhalve meter afstand van de rand van de kade.
Toen De Cock en Vledder uitstapten, liep vanaf de surveillancewagen een jonge, breedgeschouderde rijkspolitieman op hen toe. Hij zwaaide nonchalant een groet. ‘Ik ben Dirk,’ sprak hij vriendelijk. ‘Gewoon Dirk… Grootes. Beschouw mij als de enige echte wijkagent van Duivendrecht.’
De Cock keek de jonge politieman schattend aan. Dirk Grootes, vond hij, had een prettig open gezicht. De oude rechercheur lichtte zijn hoedje. ‘Mijn naam is De Cock… met eh…’
De jonge politieman wuifde afwerend.
‘Met ceeooceekaa,’ vulde hij grijnzend aan. ‘Wijd en zijd bekend… zelfs in Duivendrecht.’ Hij draaide zich half om en wees naar verse bandensporen op de weg.
‘Het is een laffe moord,’ ging hij somber verder. ‘Volgens mij heeft men het slachtoffer uit een wagen laten stappen en hem daarna, toen hij wegliep, meedogenloos met een pistoolmitrailleur neergemaaid. De sporen, dacht ik, spreken duidelijke taal.’
Dirk Grootes gebaarde naar de dode man aan de rand van de kade. ‘In zijn rug zit dicht opeen een rij horizontale kogelwonden.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Weet je wie hij is?’
De jonge politieman schudde zijn hoofd.
‘Ik heb niets aangeraakt. Het is een Amsterdamse zaak. Ik heb alleen gekeken of hij echt dood was. Ik zag het direct… het waarschuwen van een ambulance had geen zin meer.’
In het licht van de koplampen liepen ze met De Cock in het midden naar het slachtoffer. Hun schaduwbeelden gleden grotesk vergroot over het donkere water van de oude Weespertrekvaart.
De oude rechercheur knielde bij de dode man neer. Het gelaat van het slachtoffer was niet zichtbaar. Lang blond haar krulde in zijn nek.
De Cock schokte. Een golf adrenaline stroomde in zijn bloed, deed zijn vingertoppen tintelen. Voorzichtig, met bevende handen, tilde hij het hoofd iets op. Het licht van de koplampen gaf de gelaatstrekken vrij.
Vledder hijgde in zijn nek en slikte.
‘Mooie Richard… afgemaakt.’
Bram van Wielingen hanteerde zijn fraaie Hasselblad en flitste langs de bandensporen. Hij liep op De Cock toe.
‘Ik heb Ben Kreuger gemeld dat hij op het hoofdbureau kon blijven.’ Hij gebaarde om zich heen. ‘Er is hier voor een dactyloscoop toch niets te kwasten.’
De Cock knikte begrijpend. Hij wees naar de dode man aan de rand van de kade. ‘Ik wil van hem wel een uitgebreid dactyloscopisch signalement en foto’s. Die hebben we niet.’
Bram van Wielingen keek verrast op.
‘Weet je al wie hij is?’
De Cock knikte.
‘Richard Verbruggen… bij de penoze beter bekend als Mooie Richard. Volgens mij grossierde hij in vrouwen.’
Bram van Wielingen lachte.
‘Dat mooie vrouwtje van de week bij het Korenmetershuisje… zijn handel?’
De Cock schoof zijn onderlip vooruit.
‘Hij had er in ieder geval mee te maken… al weet ik nog niet hoe.’
Een ambulancewagen van de Gemeentelijke Geneeskundige Dienst reed met zwaailicht de Duivendrechtsekade op en stopte aan de kant van de weg. Uit de cabine klom de kleine lijkschouwer. Even later gevolgd door twee broeders met een brancard.
De Cock liep op dokter Den Koninghe toe en begroette hem hartelijk. ‘Hoe maakt u het?’ riep hij opgewekt. ‘Ik ben blij u weer te zien.’
De kleine lijkschouwer schudde zijn hoofd.
‘Ik niet.’
Het klonk onvriendelijk.
Door zijn dikke brillenglazen keek hij de oude rechercheur verwijtend aan. ‘Jij legt ze ook op de vreemdste plekken neer.’
De Cock glimlachte.
‘De schuld ligt niet bij mij. Ik zoek de plekken niet uit en ik ben ook niet verantwoordelijk voor de tijdstippen waarop ik u laat opdraven.’
Dokter Den Koninghe liep aan hem voorbij en knielde bij het lijk neer. Al na enkele seconden kwam hij weer overeind. Hij nam de pochet uit het borstzakje van zijn jacquet, nam zijn bril af en poetste de glazen.
‘Hij is dood.’
Het klonk als een grap.
De Cock knikte traag.
‘Met zoveel gaten in je bast,’ reageerde hij cynisch, ‘is je geen lang leven beschoren.’
Langzaam, met precieze bewegingen, deed de kleine lijkschouwer zijn bril weer op en borg de pochet terug in het borstzakje van zijn jacquet.
‘Niet lang,’ sprak hij met een kraakstem. ‘Wellicht nog geen uur. Zijn temperatuur is nog vrij hoog en met dit weer, in een kille regen, koelt een lichaam snel af.’
De dokter zweeg even en rilde in zijn jacquet. ‘En ik koel ook af… te snel.’ Hij draaide zich abrupt om en wandelde zonder afscheidsgroet terug naar de ambulancewagen.
De Cock keek vragend naar Bram van Wielingen.
‘Klaar?’
De fotograaf knikte.
‘Ik heb alles. Morgenochtend heb je de prenten op je bureau.’ Hij klapte zijn aluminium koffertje dicht en spurtte naar zijn wagen.
De Cock wenkte de broeders naderbij. Ze legden de dode Richard Verbruggen op de brancard. Zorgvuldig drapeerden zij een laken over hem heen, sloegen de canvas flappen terug en sjorden de riemen vast. Zacht wiegend droegen ze hem weg.
De Cock keek hen peinzend na.
‘Mooie Richard… exit.’
10
Spottende uitdrukking voor de groep mensen die bij de behandeling van een moord aanwezig dient te zijn.