Dirk Grootes doofde de koplampen van zijn surveillancewagen en kwam met een plastic draagtasje op hem toe. Hij hield het omhoog.
‘Dit lag bij die dode vent,’ legde de jonge politieman uit. ‘Ongeveer een meter van zijn hoofd. Ik denk dat hij het heeft laten vallen toen hij werd neergeschoten. Omdat ik het tasje in de regen niet nat wilde laten worden en bang was dat het in het water van de Weespertrekvaart zou waaien, heb ik het zolang in de wagen gelegd.’
De Cock bekeek het draagtasje kritisch. Het was nieuw en droeg de naam van een bekende firma van bouwmaterialen.
‘Wat zit erin?’
Dirk Grootes schudde zijn hoofd.
‘Dat weet ik niet,’ sprak hij nors. ‘Ik ben niet nieuwsgierig.’
De Cock glimlachte.
‘Slechte eigenschap… voor een politieman.’
Dirk Grootes spreidde zijn beide handen in een verontschuldigend gebaar.
‘Het is een Amsterdamse zaak.’
‘Dat zei je.’
Dirk Grootes knikte.
‘En ik wil later van jullie geen chicanes dat ik sporen heb vernietigd.’
De Cock knikte hem bemoedigend toe.
‘Je hebt gelijk.’
De grijze speurder nam het draagtasje over en overhandigde het aan Vledder.
‘Bekijk het eens.’
De jonge rechercheur scheen met zijn zaklantaarn in het tasje en nam er een papieren zak uit. Voorzichtig maakte hij de zak open.
‘Boterhammen,’ stamelde hij.
De Cock verstijfde.
‘Boterhammen?’
Vledder knikte.
‘Boterhammen met pindakaas.’
De Cock blikte nadenkend om zich heen. De oude stenen fabriek, waar vroeger de firma Rath & Doodeheefver haar prachtig behangsel produceerde, was geheel verdwenen. Op enige afstand van de onderbouw van een molen lag in het water van de Weespertrekvaart een oude verveloze woonboot met een scheve schoorsteenpijp. Schuin achter de woonboot en de molen ontwaarde De Cock een oude loods van golfplaten.
De jonge rijkspolitieman vroeg zijn aandacht.
‘Hebt u mij nog nodig?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Bedankt voor je assistentie.’
Toen Dirk Grootes met zijn surveillancewagen wegreed, keek Vledder zijn oudere collega onderzoekend aan.
‘Wat is er?’
De Cock wuifde om zich heen.
‘Hier ergens moet het zijn.’
‘Wat?’
De Cock gebaarde naar het plastic draagtasje aan de hand van Vledder.
‘Boterhammen met pindakaas. Volgens mij was Mooie Richard op weg om de gegijzelde zoon van Geert Dijke wat voedsel te brengen.’
De jonge rechercheur keek hem bewonderend aan.
‘Boterhammen met pindakaas,’ stamelde hij, ‘dat is waar. Zijn moeder gaf hem die als ontbijt.’ Vledder keek speurend om zich heen. Hij wees voor zich uit. ‘Die woonboot?’
De Cock trok een bedenkelijk gezicht.
‘Dat lijkt mij geen goede plek. Te veel ramen. Ik gok op die loods.’
‘Die van golfplaten?’
‘Ja.’
De beide rechercheurs schuifelden langs de kade van de Weespertrekvaart aan de verveloze woonboot voorbij. Toen ze bij de loods kwamen, bleef De Cock staan en nam de omgeving in ogenschouw. De oude loods stond eenzaam op een verlaten plek.
Met afgemeten passen begon de oude rechercheur langs de loods te stappen en telde.
Vledder keek hem verwonderd aan.
‘Wat ben je aan het doen? Ik heb het hangslot bekeken. Dat heb jij met het apparaatje van Handige Henkie in een paar seconden opengepeuterd.’
De Cock stopte en wuifde naar de zijkant.
‘Ik wil eerst de buitenmaten van de loods kennen,’ sprak hij zwaar ademend. ‘Als die niet kloppen met de maten die wij straks binnen vinden, dan moet er ergens een afgesloten ruimte zijn.’
De grijze speurder begon opnieuw langs de loods te stappen en kwam tot eenentwintig passen. Bij de breedte eindigde hij op elf. Pas daarna richtte hij zijn aandacht op het hangslot. Het was splinternieuw en nog weinig gebruikt.
Vledder had gelijk. In luttele seconden had De Cock het slot geopend en trok hij de zware loodsdeur naar zich toe.
De scharnieren piepten niet.
Het was binnen aardedonker. Het lichtovaal van de zaklantaarn van De Cock zwierf door de ruimte. De loods was leeg.
Vledder ademde in zijn nek.
‘Toch de woonboot?’
De Cock antwoordde niet. Hij stapte over de breedte van de loods en kwam tot elf passen. Daarna begon hij vanaf de toegangsdeur te tellen. Tot zijn opluchting kwam hij tot zeventien.
De oude rechercheur voelde hoe de spanning in zijn spieren kroop. Hij begon opnieuw… in tegenovergestelde richting. Naast Vledder bleef hij hijgend staan.
‘Ik mis er vier… vier passen.’
Met Vledder in zijn kielzog liep hij terug naar het einde van de loods en liet het ovaal van zijn zaklantaarn langs de wand glijden. Die was groen… groen zoals alle wanden van de loods.
Zijn vingertoppen gleden langs de groene wand. Bijna wanhopig zocht hij naar een opening… een deur. Eindelijk, rechts, aan het einde van de wand, ontdekte hij een kier en opnieuw een splinternieuw hangslot aan nieuwe ogen.
In zijn nervositeit koos De Cock uit het koperen houdertje van ex-inbreker Handige Henkie tot tweemaal toe een verkeerde sleutelbaard. Pas de derde poging lukte.
Hij duwde de bijna onzichtbare deur geruisloos open en stapte de ruimte binnen.
Het ovaal van zijn zaklantaarn doolde langs de wanden en bleef rusten op een kleine jongen. Hij zat ineengedoken op een veldbed, met opgetrokken knieën. Zijn ogen knipperden tegen het licht.
De oude rechercheur liep op hem toe en bescheen zijn eigen gezicht. De jongen sprong op en klemde zich met armen en benen nerveus aan hem vast.
De Cock huilde.
15
Fred Prins, de jonge, stevig gebouwde rechercheur van bureau Warmoesstraat, die altijd bereid was om De Cock in moeilijke momenten bij te staan, grijnsde met een scheve mond.
‘Ik ga dus vrijwillig in gijzeling?’ vroeg hij met een zweem van ongeloof.
De Cock knikte instemmend.
‘Zo… eh, zo,’ reageerde hij traag, ‘zou je het kunnen noemen.’
Fred Prins blikte om zich heen, bezag de kale wanden zonder enig venster.
‘Ik kan er niet uit?’
De Cock schudde zijn hoofd. ‘Je kunt er niet uit. Ik sluit je hier op.’ De oude rechercheur klopte Fred Prins bemoedigend op zijn schouder. ‘Met je mobilofoon heb je contact met de centrale post. Zo gauw je iets in de loods hoort, geef je dat door. Verder arresteer je eenieder die hier binnenkomt.’
Fred Prins keek hem vragend aan.
‘Ter zake van wat? Ik bedoel… wat is de aanklacht?’
De Cock trok zijn gezicht strak.
‘Moord… meermalen gepleegd.’ De oude rechercheur zweeg even, stak waarschuwend zijn wijsvinger omhoog. ‘En wees bij een eventuele arrestatie voorzichtig. De dader of daderes is vuurgevaarlijk. De gepleegde moorden hebben een gewelddadige signatuur.’
‘Heb je afdoende bewijzen?’
De Cock knikte.
‘Voor de man of de vrouw die hier deze gijzelingscel binnenkomt heb ik, naar mijn overtuiging, voldoende bewijsmateriaal.’
‘Verwacht je dat er iemand komt?’
De Cock trok zijn schouders op.
‘Mooie Richard… dat is de man die hier vanavond de gegijzelde jongen eten wilde brengen… werd op de Duivendrechtsekade neergeschoten.
Ik vermoed dat dit werd gedaan door de man of de vrouw, die hem hier nabij deze plek bracht. Hetgeen naar mijn gevoel betekent, dat er… buiten die Mooie Richard… nog iemand is die weet dat de gegijzelde jongen hier in deze loods verborgen zit.’
Fred Prins lachte.
‘Zat,’ verbeterde hij.
De Cock knikte.
‘Jij neemt zijn plaats in.’
‘Wat denk je daarmee te bereiken?’
De Cock ademde diep.
‘Ik ga ervan uit dat de man of vrouw die Mooie Richard zo laaghartig vermoordde, nog niet op de hoogte is van het feit dat wij de gegijzelde jongen inmiddels hebben bevrijd. Sporen van die bevrijding heb ik samen met Vledder zoveel mogelijk uitgewist. Ik hoop, dat hij of zij in de overtuiging blijft verkeren dat die jongen hier nog steeds zit.’