Fred Prins grijnsde.
‘Ik zit hier dus als lokaas?’
De Cock knikte.
‘Min of meer. Ik moet de moordenaar of moordenares tot actie zien te bewegen. Dat is mijn enige kans om deze zaak ooit tot klaarheid te brengen.’
‘Hoelang?’
‘Wat bedoel je?’
‘Hoelang moet ik hier blijven zitten?’
De Cock antwoordde niet direct. Hij liep van hem weg naar de geïmproviseerde deur met het pianoscharnier. Met het hangslot in zijn hand draaide hij zich om. ‘Als het te lang duurt,’ sprak hij geruststellend, ‘laat ik je aflossen.’
De oude rechercheur wuifde ten afscheid, trok de deur achter zich dicht en hing het hangslot in de ogen. Ook de loodsdeur sloot hij zorgvuldig af.
In gedachten verzonken slenterde hij terug naar de Golf en trok het portier open.
Vledder, aan het stuur, duimde over zijn schouder naar de jonge Appie Dijke op de achterbank.
‘Hij heeft honger.’
De Cock nam plaats.
‘Heb je hem die boterhammen al gegeven?’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Dat is bewijsmateriaal.’
‘Waarvoor?’
‘Dat die jongen wel degelijk werd gegijzeld… dat hem voedsel werd gebracht.’
De Cock snoof.
‘Onzin.’ Hij pakte het plastic draagtasje en reikte het de jongen aan. ‘De man die je dit vanavond zou brengen, werd doodgeschoten.’
Appie Dijke knikte. Hij wees naar Vledder.
‘Dat heeft hij mij al verteld.’ Hij graaide naar de papieren zak met boterhammen.
Met een verongelijkt gezicht startte Vledder de motor van de Golf en reed weg.
De Cock draaide zich half om en keek rustig toe hoe de jongen de boterhammen verorberde.
‘Hoe hebben ze je gepakt in Rotterdam?’
Appie Dijke gebaarde voor zich uit.
‘Die man met die blonde krullen stopte met een grote zwarte auto naast mij en vroeg mij de weg naar de Coolsingel. Ik legde hem dat uit, maar hij zei dat hij het niet begreep. Hij beloofde mij een tientje als ik de weg zou wijzen.’
‘Toen ben je ingestapt?’
Appie Dijke knikte met een grijns op zijn gezicht.
‘Een tientje.’
‘En toen?’
‘Er bleek toen nog een man in de wagen te zitten. Een man met een bivakmuts op zijn kop. Hij liet de rugleuning van de stoel waarop ik zat omlaag klappen en trok mij naar de achterbank. Daar bond hij mijn handen op mijn rug en deed mij een blinddoek voor. Met opgetrokken knieën moest ik op de achterbank gaan liggen.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Dat zou ik ook nu maar doen. Ik wil niet dat iemand jou bij ons in de wagen ziet zitten.’
Appie Dijke gehoorzaamde onmiddellijk.
De Cock bezag het glimlachend.
‘Heb je die man met die bivakmuts op zijn kop nog horen praten?’
Appie Dijke schudde zijn hoofd.
‘Er werd helemaal niets gezegd… de hele rit niet. Ik heb alleen het zoemen van autobanden gehoord. De man met de bivakmuts heb ik… nadat hij mij een blinddoek had voorgedaan… nooit meer gezien.’
‘Geroken?’
Appie Dijke keek verwonderd op.
‘Ik ruik nooit aan mensen.’
De Cock lachte.
‘Ik bedoel… lucht van parfum, aftershave?’
Appie Dijke maakte een lichte schouderbeweging.
‘Die man met de blonde krullen was wel aardig,’ veranderde hij van onderwerp. ‘Hij bracht zo nu en dan wat eten en blikjes fris.’
De Cock strekte zijn hand naar hem uit.
‘Heb jij om boterhammen met pindakaas gevraagd?’
Appie Dijke grinnikte.
‘Daar ben ik gek op. Ze zeggen dat je er sterk van wordt.’
De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.
‘Heb je enig idee waarom jij werd gegijzeld?’
Appie Dijke schudde zijn hoofd.
‘Ik heb het wel aan die blonde man gevraagd.’
‘En?’
‘Hij lachte zo’n beetje. Echt antwoord heb ik nooit gekregen.’
Vledder parkeerde de Golf voor de ingang van het politiebureau. De Cock stapte uit en keek speurend om zich heen. Pas toen hij de omgeving veilig achtte, liet hij de jongen uitstappen.
Toen ze de hal van het politiebureau betraden, wenkte de wachtcommandant De Cock vanachter de balie. Hij wees naar de telefoon. ‘Er heeft vanavond enkele malen iemand naar je gevraagd.’
‘Wie?’
‘Een man… hij wilde zijn naam niet noemen.’
De Cock wuifde omhoog.
‘Als hij weer belt, verbind je hem direct door.’
Hij liep aan de balie voorbij en besteeg de twee stenen trappen naar de grote recherchekamer. Vledder en Appie Dijke volgden.
De Cock wierp zijn oude hoedje missend naar de kapstok en trok zijn regenjas uit. Appie Dijke liep op hem toe.
‘Mag ik mijn moeder bellen?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Daar wilde ik nog even mee wachten.’
Appie Dijke slikte. Hij keek de oude rechercheur met grote ogen smekend aan. ‘Ze… eh, ze,’ stamelde hij, ‘ze zal ongerust zijn.’
De Cock knikte nadrukkelijk.
‘Beslist.’
De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde. Vledder nam de hoorn op. De Cock liep op hem toe.
‘Albert Versteegh?’
Vledder knikte.
‘Hij wil je spreken.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Zeg hem dat hij zijn kleinzoon kan komen afhalen.’
Vledder gaf het bericht door. Daarna hield hij zijn hand voor het spreekgedeelte.
‘Hij gelooft het niet.’
‘Wat niet?’
‘Dat die jongen hier is.’
De Cock wenkte Appie Dijke naar zich toe en nam Vledder de hoorn uit handen.
‘Hier… zeg je grootvader dat hij je moet komen halen.’
Appie Dijke nam de hoorn over.
‘Opa, opa.’ De stem van de jongen trilde. ‘Opa… ik ben het… Appie.’ Tranen rolden over zijn wangen. ‘Opa… ik ben vrij.’
Het was kil op de verlaten H.J.E. Wenckebachweg. Een straffe wind joeg donkere wolken langs een nachtelijke hemel. Zo nu en dan gleed achter hen het maanlicht langs de torens van de Bijlmerbajes.
In zijn typische slenterpas sjokte De Cock over het trottoir.
‘Hoeveel tijd hebben we nog?’
Albert Versteegh liet de wijzerplaat van zijn horloge even oplichten. ‘Een goed halfuur.’
‘Hij ging op je voorstel in?’
Albert Versteegh knikte.
‘Ik… als gijzelaar… in plaats van die jongen. Ik zou in mijn wagen op hem wachten op de Duivendrechtsekade bij het onderstuk van de oude molen. Als hij kwam zou ik uitstappen en met mijn beide handen in de lucht op hem toelopen.’
De Cock kauwde op zijn onderlip.
‘Daar… op die plek… schoot hij Mooie Richard neer.’
‘Richard Verbruggen.’
De Cock keek hem verrast aan.
‘Jij hebt hem gekend?’
Albert Versteegh knikte.
‘Hij was aanvankelijk als chauffeur in dienst van Scheltema & Haantjes.’
De Cock grijnsde.
‘Tot onze vriend hem tot zijn particulier chauffeur verhief.’
‘En vertrouweling. Mooie Richard was van al zijn acties volkomen op de hoogte… deed ook alles voor hem. Een soort slaaf in het kwaad.’
De Cock kneep zijn lippen op elkaar.
‘Tot hij hem niet meer nodig had.’
Het klonk bitter.
Albert Versteegh knikte.
‘Mooie Richard wist te veel.’
De Cock blikte opzij.
‘Je moet ervan uitgaan dat hij ook jou met zijn pistoolmitrailleur zonder enige scrupules zal afmaken… als hij daartoe de kans krijgt.’
Albert Versteegh zuchtte.