‘Mijn oude stramme botten,’ sprak hij met een krakende stem, ‘vertellen mij al jaren dat ik aan de VUT toe ben, maar mijn werkgever, de gemeente Amsterdam, wil niet naar het geluid van mijn botten luisteren.’
De Cock lachte.
‘De Amsterdamse stedenmaagd is een hardvochtige vrouw.’
Dokter Den Koninghe reageerde niet. Hij hurkte bij het lijk neer. Het kraken van zijn stramme knieën was duidelijk hoorbaar. Met beide handen schoof hij het blonde haar opzij en keek in het dode gezicht. Daarna deed hij de donkere bontmantel open. Na een korte inspectie van de verwondingen aan haar borst sloeg hij de mantel dicht.
Vrijwel onmiddellijk daarna kwam hij uit zijn gehurkte houding overeind. ‘Verschrikkelijk,’ stamelde hij hoofdschuddend. ‘Ik denk dat ze wel zes kogels in haar lichaam heeft. Het lijkt of ze voor een vuurpeloton heeft gestaan.’
De Cock kneep zijn lippen op elkaar. ‘Een kille liquidatie.’
De oude lijkschouwer knikte. Hij nam met precieze gebaren zijn bril af, pakte zijn pochet uit het borstzakje van zijn jacquet en poetste zijn glazen. Het was een gewoontegebaar. In de regen had de handeling geen enkele zin.
‘Ze is dood,’ sprak hij laconiek.
De Cock grinnikte.
‘Dat verbaast mij niets.’
Den Koninghe stak zijn beide handen vooruit en keek naar het bloed dat aan zijn vingertoppen kleefde. Brommend draaide hij zich om, wuifde ten afscheid en liep weg.
Bram van Wielingen borg zijn fraaie Hasselblad terug in zijn aluminium koffertje. ‘Morgen heb je de prenten op je bureau.’
De Cock knikte instemmend.
‘Geef even aan Ben Kreuger door dat hij niet hoeft te komen. Hier in de regen valt er voor hem toch niets te kwasten.’ Hij stak gebarend zijn wijsvinger omhoog. ‘Ik wil morgen wel een uitgebreid dactyloscopisch signalement van het slachtoffer.’
De fotograaf nam zijn koffertje op. ‘Het komt in orde.’
Vledder stapte naderbij.
‘Ik heb geen zeiltje kunnen vinden,’ sprak hij spijtig.
De Cock trok gelaten zijn schouders op.
‘Ik ben klaar. De broeders van de Geneeskundige Dienst kunnen haar meenemen.’ Hij trok een denkrimpel in zijn voorhoofd. ‘Hoeveel meter?’
Vledder gebaarde achter zich.
‘Vanaf de plek waar die diender haar schoentje heeft gevonden tot hier is ruim tachtig meter.’
De Cock wreef over zijn kin.
‘Het eerste salvo uit de wagen moet haar hebben gemist.’
Vledder keek hem verwonderd aan.
‘Denk je dat er meerdere keren op haar is geschoten?’
De Cock knikte.
‘Dat moet wel.’ De oude rechercheur wees naar het slachtoffer bij de muur. ‘Ze had gezien haar verwondingen anders nooit zo ver kunnen komen.’
Hij wenkte de broeders naderbij en keek toe hoe ze het lichaam van de vrouw voorzichtig op de brancard legden en met een laken toedekten. Wiegend droegen ze de dode naar de ambulancewagen. Het publiek week uiteen.
De Cock boog zich voorover en keek naar de plekken waar de kogels op de muur van het Korenmetershuisje waren afgeketst… een reeks horizontale putten in de rode baksteen.
Toen de beide rechercheurs de hal van het politiebureau binnenstapten, wenkte Jan Kusters hen met een kromme vinger. De Cock liep naar de balie.
‘Heb je nog meer?’ vroeg hij knorrig. ‘Eén lijk op een avond is meer dan genoeg.’
De wachtcommandant gebaarde omhoog.
‘Er zit boven een man op jullie te wachten. Een getuige. Hij zegt alles te hebben gezien.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Hoelang zit hij daar al?’
‘Ruim een kwartier.’
De grijze speurder liep van de balie weg en besteeg opmerkelijk kwiek de trappen naar de tweede etage. Vledder volgde.
Op de brede bank naast de toegangsdeur tot de grote recherchekamer zat een kleine gedrongen man. De Cock schatte hem op achter in de vijftig… begin zestig. Hij droeg een kort duffels bonkertje met steekzakken, waaronder een pantalon van glimmend zwart fluweel.
Toen hij de rechercheurs in het oog kreeg, stond hij op en nam zijn pet af.
‘Ik ben maar vast naar het politiebureau gegaan,’ sprak hij verklarend. ‘Ik had u ook daar op straat kunnen aanspreken, maar u had het al zo druk.’
‘U was bij het Korenmetershuisje?’
De man knikte. ‘Daar waar ze lag. Ik stond tussen de mensen.’
De Cock ging de man voor naar de grote recherchekamer en liet hem op de stoel naast zijn bureau plaatsnemen. De oude rechercheur trok zijn natte regenjas uit en wierp die op een lege tafel. Daarna nam hij achter zijn bureau plaats.
‘U bent?’
De man kwam van zijn stoel overeind en stak de grijze speurder zijn eeltige hand toe. ‘Ik ben Klaas… Klaas van het Hogereinde. Ik kom uit Schermerhorn.’
De Cock stond beleefdheidshalve op en drukte de hem toegestoken hand. ‘Mijn naam is De Cock,’ sprak hij vriendelijk. ‘De Cock… met… eh, met ceeooceekaa.’ Hij wees voor zich uit. ‘Dat is mijn collega Vledder.’ De oude rechercheur wachtte even tot de man weer had plaatsgenomen. ‘U hebt alles gezien?’
Klaas van het Hogereinde knikte.
‘Ik liep achter haar aan… al vanaf de Korsjespoortsteeg. Ik zag haar de Spuistraat oversteken en door een andere steeg kwam ze op die brede weg waar het gebeurde.’
‘De Nieuwezijds Voorburgwal.’
Klaas van het Hogereinde grinnikte vreugdeloos.
‘Ik ken al de namen van die Amsterdamse straten niet. Ik kom hier maar eenmaal in de week.’
De Cock negeerde de opmerking. ‘Ze stak de rijbaan over?’
Klaas van het Hogereinde knikte. ‘Ze was ongeveer op het midden van de rijbaan toen er plotseling een grote zwarte wagen van de kant van de weg op haar toe reed. Ik zag een reeks vuurflitsen en ik hoorde schieten.’
‘Werd ze geraakt?’
Klaas van het Hogereinde schudde zijn hoofd.
‘Ze liet zich onmiddellijk vallen en kroop op handen en voeten verder. De wagen reed eerst een stuk door, maar keerde midden op de weg en reed opnieuw op haar toe.’
Klaas van het Hogereinde kneep zijn beide ogen dicht.
Zijn onderlip trilde. Het duurde lange seconden voor hij zijn ogen weer opendeed.
‘Het was erg,’ ging hij met bevende stem verder. ‘Ze stond met haar rug tegen de muur… in het felle licht van de koplampen. En toen schoten ze opnieuw. Ik… eh, ik zag haar langs de muur wegglijden.’
‘En de auto?’
‘Die reed gierend weg in de richting van het station.’
‘Hebt u nog iets van het kenteken gezien?’
Klaas van het Hogereinde maakte een hulpeloos gebaartje.
‘Wel… eh, wel gezien… denk ik,’ sprak hij stamelend. ‘Maar daar heb ik niet op gelet. Ik was zo in de war. Verdoofd. Ik kon niet meer denken en mijn benen wilden niet meer bewegen. Ik weet niet eens meer hoelang ik als versteend aan de rand van het trottoir heb gestaan. Ik zag een man van rechts komen. Die keek even naar haar. Verder was er niemand. Kort daarna kwam er politie en vanaf de Nieuwendijk stroomden de mensen toe.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Toen bent u tussen het publiek gaan staan?’
Klaas van het Hogereinde slikte. ‘Toen mijn benen weer wilden bewegen, ben ik de straat overgestoken. Verder niet. Ik durfde niet echt dichterbij te komen.’ Met zijn verweerde gezicht keek hij naar De Cock op. ‘Is ze… is ze…?’
De oude rechercheur knikte traag. ‘Ze is dood.’
Klaas van het Hogereinde sloeg plotseling zijn beide handen voor zijn gezicht. Zijn korte gedrongen lijf schokte en zijn pet viel van zijn knieën op de vloer.
‘Katja,’ snikte hij, ‘arme, arme Katja.’
De Cock reageerde geschokt. In een snelle beweging pakte hij de man bij zijn polsen vast en trok zijn handen ruw voor zijn gezicht weg.
‘U kent haar?’ vroeg hij scherp.
Klaas van het Hogereinde knikte. Zijn lichaam schokte nog steeds. Tranen gleden over zijn schonkige wangen… drupten op de kraag van zijn duffelse bonker.