‘Zat ze toen al in het leven? Ik bedoel, speelde ze toen al de hoer?’
De Cock trok zijn schouders op.
‘Mogelijk,’ antwoordde hij voorzichtig. ‘Misschien animeerde ze alleen maar. Daarover kan Lowietje ons morgen wel informeren. In ieder geval gaat ze met Van het Hogereinde mee naar Schermerhorn… acteert daar een paar maanden als een perfecte huisvrouw, treedt in het huwelijk en verdwijnt dan plotseling.’
Vledder knikte.
‘Klaas van het Hogereinde,’ vulde hij aan, ‘is daar erg verdrietig over. Hij vermoedt dat Katja in Amsterdam verblijft, gaat naar haar op zoek en ziet haar vanavond zo rond een uur of tien in de Oude Nieuwstraat als hoer achter het raam zitten.’
De Cock zuchtte.
‘Zijn lichaam siddert als hij ziet hoe ze daar haar klanten ontvangt, maar hij kan de beheersing opbrengen om niet direct in te grijpen, maar te wachten tot ze haar werkkamertje verlaat.’
Vledder knikte instemmend.
‘Dan volgt hij haar op enige afstand… hij wil weten waar ze haar intrek heeft genomen… en ziet dan tot zijn verbijstering hoe zij praktisch voor zijn ogen wordt vermoord.’ Vledder zweeg even, staarde nadenkend voor zich uit. ‘Klaas van het Hogereinde is door de aanblik zo geschokt,’ ging hij verder, ‘dat hij tot geen enkele actie meer in staat is… zelfs geen poging meer doet om haar bij het sterven bij te staan.’
Er viel een lange stilte. Na enige tijd spreidde De Cock zijn beide handen.
‘Dat was het,’ sprak hij triest. ‘Het droevige relaas van Klaas van het Hogereinde over de dood van zijn jonge bruid. Het komt mij wel geloofwaardig voor. Ik kan er geen verdachte lacunes in ontdekken.’ De oude rechercheur gebaarde voor zich uit. ‘Of had jij onder de gegeven omstandigheden anders gereageerd?’
Vledder antwoordde niet direct.
‘Ik ben geen bejaarde boerenzoon.’
De Cock negeerde de opmerking.
‘Motief voor moord?’
Vledder fronste zijn wenkbrauwen.
‘In de relatie Katja-Klaas?’
‘Ja.’
De jonge rechercheur trok zijn schouders op.
‘Het lijkt mij niet.’
De Cock kneep zijn ogen half dicht.
‘Er is,’ sprak hij peinzend, ‘een opmerking van Katja Solarsky die mij sterk bezighoudt.’
‘Welke?’
De oude rechercheur stak zijn wijsvinger omhoog.
‘Volgens Klaas van het Hogereinde zou zij een paar dagen voor haar verdwijning tegen hem hebben gezegd: “Als ik je verlaat, dan is dat niet vrijwillig.”’
Vledder grinnikte vreugdeloos.
‘En met die kreet lossen wij een moord op?’
De Cock blikte omhoog naar de grote klok boven de toegangsdeur van de grote recherchekamer. Het was bijna twee uur. Geeuwend stond hij van zijn stoel op en slenterde naar de kapstok.
Vledder kwam hem na.
‘Ik vroeg je wat,’ sprak hij snibbig.
De oude rechercheur draaide zich half om.
‘Volgens mij,’ sprak hij ernstig, ‘wist Katja Anna Solarsky exact wat haar te wachten stond.’
De volgende morgen stapte De Cock opgewekt en gladgeschoren de grote recherchekamer in de Warmoesstraat binnen. Een korte, maar gezonde nachtrust had zijn geest verkwikt en een opdoemende loomheid uit zijn botten verdreven. Aanvankelijk had hij woelend de slaap niet kunnen vatten. Een oud-collega, die bij voorbaat vraagt om zijn moordenaar op te sporen, een beeldschone jonge vrouw uit Tsjechoslowakije doorzeefd met kogels, een verweerde en verliefde agrariër van tegen de zestig, die zegt met haar te zijn getrouwd, en een zwarte sedan met een meedogenloze schutter, het tolde alles wild en ongrijpbaar door zijn hersenen als in een dolgedraaide computer.
Even had hij geprobeerd om er duidelijke verbanden, of een rationele lijn in te ontdekken, maar na een hopeloos halfuurtje had hij het opgegeven. Hij had de op hol geslagen carrousel van feiten uit zijn gedachten gedrukt en was stilaan weggedommeld op het ritme van het melodisch gesnurk van zijn vrouw naast hem.
Hij wierp zijn oude hoedje naar de kapstok en miste de haak op een halve meter. Lachend om deze mislukking raapte hij zijn hoofddeksel van de vloer, hing het ordentelijk op en liep naar Vledder.
De jonge rechercheur zat gespannen achter zijn elektronische schrijfmachine en typte als een razende aan een rapport. Toen hij De Cock in het oog kreeg, liet hij zijn rappe vingers rusten, griste een notitie van zijn bureau en stond met een rood hoofd op.
‘Paniek.’
De Cock keek hem verwonderd aan.
‘Paniek?’
‘Ja.’
‘Waar?’
‘Hier.’
De Cock blikte quasi om zich heen.
‘Er heerst hier in de recherchekamer een haast serene rust. Alleen jij doet paniekerig.’
Vledder gebaarde wild voor zich uit.
‘Commissaris Buitendam is totaal in de war. Hij heeft vanmorgen al een paar maal tevergeefs contact gezocht met de BVD.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen en herhaalde voluit: ‘De Binnenlandse Veiligheidsdienst.’
Het leek alsof hij een reeks vieze woorden uitsprak.
Vledder knikte heftig.
‘Hij belt zich suf. Het schijnt dat hij ook het ministerie van Buitenlandse Zaken heeft proberen te bereiken.’
De Cock keek hem niet-begrijpend aan.
‘Wat is er dan?’
Vledder zuchtte.
‘Die jonge diender,’ hijgde hij, ‘van gisteravond… die agent, die als eerste bij het Korenmetershuisje ter plaatse was.’
De Cock kneep zijn wenkbrauwen bijeen.
‘Van Wageningen… Hans van Wageningen van groep zes.’
Vledder slikte.
‘Precies, zo heet hij… Hans van Wageningen. Die jongen heeft de halve nacht aan zijn proces-verbaal gewerkt. Hij heeft van een getuige aan de Martelaarsgracht een uitgebreide verklaring opgenomen en omdat hij voor jou de zaak zo volledig mogelijk wilde afronden, heeft hij in alle vroegte onze wapendeskundige uit zijn bed gehaald en hem de patroonhulzen gegeven die hij op de plaats van het misdrijf had gevonden.’
De Cock grijnsde.
‘Een voortvarende jongen,’ sprak hij bewonderend.
Vledder trok een grijns.
‘Ton Verhoeven kreeg door het gedrag van die jonge diender de overtuiging dat het een spoedeisende zaak was. Hij is met de patroonhulzen onmiddellijk op het hoofdbureau in zijn laboratorium gekropen en heeft zijn bevindingen vanmorgen per telex doorgeseind.’
‘En?’
Vledder raadpleegde zijn notitie.
‘De 7.65 patroonhulzen,’ las hij hardop, ‘zijn van een moderne pistoolmitrailleur, afkomstig uit het voormalige Oostblok, vermoedelijk van de Kalashnikov, een wapen van Russische makelij, of van de Tsjechische Scorpio, of van de Joegoslavische Scorpion. Die drie wapens zijn vrijwel identiek.’
De Cock trok gelaten zijn schouders op.
‘Sinds de hereniging van de beide Duitslanden en het uiteenvallen van het Oostblok rijden er Mercedessen en BMW’s in de voormalige Sovjet-Unie en tuffen er Trabantjes bij ons. Is het verwonderlijk dat er hier een Russische pistoolmitrailleur opduikt?’
Vledder schudde vertwijfeld zijn hoofd.
‘Snap je het dan niet? Commissaris Buitendam ziet de dood van Katja Anna Solarsky niet als een gewone alledaagse moord… maar als een kille liquidatie van een Tsjechische spionne.’
4
De Cock liet zich in zijn stoel achter zijn bureau zakken. ‘De commissaris,’ bromde hij, ‘zou zich meer in het Wetboek van Strafrecht moeten verdiepen in plaats van in John le Carré.’
Vledder keek hem niet-begrijpend aan.
‘Wie is John le Carré?’
De Cock grinnikte.
‘Een Engelse schrijver van uiterst spannende spionageverhalen.’
Vledder keek hem onderzoekend aan.
‘Jij hecht er geen bijzondere waarde aan,’ vroeg hij aftastend, ‘dat de pistoolmitrailleur waarmee uit die zwarte auto werd geschoten, vermoedelijk een Russische Kalashnikov is?’