Annelies de Groot schudde opnieuw haar hoofd.
‘Ik heb haar gezegd dat ze rustig kon gaan… dat er geen vreemde wagen in de straat stond.’ Ze sloeg haar beide handen voor haar gezicht. ‘Tien minuten later zag ik haar dood tegen de muur van het Korenmetershuisje liggen.’
Toen Annelies de Groot was vertrokken, kwam Vledder achter zijn bureau vandaan en ging achterstevoren op de stoel naast het bureau van De Cock zitten.
‘Ze deed wel stoer, maar was er toch kapot van.’
De Cock glimlachte.
‘De meeste prostituees,’ reageerde hij vertederd, ‘hebben een groot, week hoerenhart. En daar bedoel ik niets rots mee.’
‘Wie is Richard?’
De oude rechercheur grijnsde.
‘Een mooie jongen.’
‘Ken jij hem?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘In het bonte wereldje van de penoze,’ sprak hij somber, ‘doemen steeds nieuwe gezichten op. Ik heb nooit van ene Richard gehoord. En dat hoertje Annelies de Groot had ik ook nooit eerder ontmoet. Maar blijkbaar is ze erg succesvol, anders houdt men er als zelfstandig opererend hoertje geen eigen pandje aan over.’
Vledder trok een bedenkelijk gezicht.
‘Wij komen weinig in die buurt.’
De Cock glimlachte.
‘Ik ben altijd beter op de Wallen thuis geweest. De Oude Nieuwstraat ligt een beetje buiten mijn route.’
Vledder wuifde voor zich uit.
‘Katja liet zich door die Richard blijkbaar heel gedwee in de prostitutie duwen.’
De Cock knikte.
‘Hij moet,’ formuleerde hij voorzichtig, ‘enige macht over haar hebben kunnen uitoefenen.’
‘Op grond waarvan?’
De Cock plukte aan zijn onderlip.
‘Een goede vraag. Maar ik moet je voorlopig het antwoord schuldig blijven. In ieder geval kende Katja Anna Solarsky de zwarte wagen en de beide mannen die haar dood zochten.’
‘Béíde mannen?’
De Cock knikte.
‘Een chauffeur en een schutter.’
Vledder klapte met zijn vuist op het bureau van De Cock.
‘Stom,’ siste hij verbolgen, ‘dat je aan een dode niets meer kunt vragen.’
De Cock lachte.
‘Vragen kan altijd.’ Hij keek naar zijn jonge collega op.
‘Hoe laat is de sectie?’
Vledder blikte op zijn horloge en stond van zijn stoel op. ‘Ik moet voortmaken. Binnen een halfuurtje is dokter Rusteloos op Westgaarde.’
De Cock staarde enige tijd peinzend voor zich uit. Hij overwoog of hij naar de commissaris zou stappen om de consequenties van de dood van de Tsjechische Katja Anna Solarsky te bespreken, maar bij nader inzien achtte hij het beter het initiatief daartoe aan Buitendam zelf over te laten. De oude rechercheur stak zijn kin iets omhoog.
Eén ding nam hij zich voor: nimmer zou hij toestaan dat ambtenaren van de Binnenlandse Veiligheidsdienst op zijn vingers kwamen kijken.
De grijze speurder keek op. De deur van de grote recherchekamer gleed langzaam open en in de deuropening verscheen de gedrongen gestalte van Klaas van het Hogereinde. Even bleef de man aarzelend staan. Toen sjokte hij met zijn pet in zijn rechterhand op De Cock af en liet zich met een diepe zucht op de stoel naast zijn bureau zakken.
‘Ik heb slecht geslapen.’
De oude rechercheur bracht een moede glimlach op zijn gezicht. ‘Dat kan ik mij voorstellen,’ reageerde hij somber. ‘Na gisteravond.’
Het gezicht van Klaas van het Hogereinde zag grauw. Hij had diepe wallen onder zijn ogen en grijze baardstoppels staken uit zijn kin. ‘Ik ben vanmorgen,’ sprak hij zacht, ‘naar een begrafenisondernemer geweest om Katja bij ons in Schermerhorn begraven te krijgen. Ze is… ze was toch mijn vrouw.’
De Cock beluisterde de toon en in zijn hart groeide medelijden.
‘Lukt het?’ vroeg hij vriendelijk.
Klaas van het Hogereinde legde zijn pet op zijn knieën.
‘Die lui van de begrafenisonderneming zouden nog contact met u opnemen. Het schijnt dat een officier van justitie toestemming moet geven.’
De Cock knikte.
‘Een verlof tot begraven… zo heet dat… op basis van een proces-verbaal van ons… van de recherche. In de regel geeft dat geen moeilijkheden.’
‘Wanneer denkt u dat ze wordt vrijgegeven?’
De Cock glimlachte.
‘Ik houd u wel op de hoogte. Zo gauw ik hier in Amsterdam van de officier van justitie het verlof tot begraven heb, licht ik u en de begrafenisondernemer in. Verder zal ik…’ De oude rechercheur maakte zijn zin niet af. Er kwamen denkrimpels in zijn voorhoofd. ‘Wanneer verdween Katja exact uit Schermerhorn?’
‘Precies een week geleden.’
‘Heeft ze voordien iets gezegd… liet ze geen berichtje achter?’
Klaas van het Hogereinde schudde zijn hoofd.
‘Geen krabbel.’
De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.
‘Zij… eh, zij sliep bij u?’ vroeg hij voorzichtig.
Klaas van het Hogereinde knikte.
‘Vanaf onze trouwdag. Ze was nogal preuts. Voor die tijd wilde ze het bed niet met mij delen.’
De Cock wuifde de opmerking weg.
‘Toen Katja was verdwenen,’ ging hij ernstig verder, ‘hebt u in de boerderij geen sporen van geweld… van een worsteling aangetroffen?’
Klaas van het Hogereinde keek hem verwonderd aan.
‘Hoezo?’
‘Ze werd niet met geweld ontvoerd… tegen haar wil meegenomen?’
Klaas van het Hogereinde keek hulpeloos om zich heen.
‘Daar heb ik niets van gemerkt. Ze had ’s morgens het ontbijt voor vader en mij klaargemaakt… zoals elke morgen. Toen wij een paar uur later uit de stal kwamen was ze weg.’
De Cock knikte begrijpend.
‘U hebt de verdwijning van Katja niet bij de politie gemeld?’
‘Nee.’
‘Waarom niet?’
‘Ik dacht… eh, ik dacht ik vind haar wel weer… in Amsterdam… en dan breng ik haar terug.’
De Cock schudde vertwijfeld zijn hoofd.
‘Er moet toch iets zijn geweest… een aanleiding voor haar plotselinge vertrek?’
Klaas van het Hogereinde trok zijn hoofd tussen zijn schouders. ‘Ik kan niets bedenken,’ sprak hij timide.
De Cock wuifde in zijn richting.
‘U hebt telefoon op de boerderij?’
‘Ja.’
‘Belde ze wel eens met iemand?’
‘Ja.’
‘Met wie?’
Klaas van het Hogereinde haalde zijn schouders op.
‘Dat weet ik niet. Ik heb haar wel eens horen telefoneren. Dan sprak ze in een taal die ik niet verstond… Tsjechisch, denk ik.’
De Cock knikte begrijpend.
‘Werd ze wel eens gebeld?’
Het gezicht van Klaas van het Hogereinde verhelderde. Hij tastte in de rechtersteekzak van zijn bonkertje en diepte daaruit een grauw stuk verkreukeld papier op. Met bevende hand reikte hij het aan De Cock over.
‘Deze hoek heb ik van het kaft van ons telefoonboek gescheurd,’ sprak hij verklarend. ‘Het is haar handschrift. Ik had het u gisteren al willen geven, maar toen heb ik daar niet aan gedacht.’
De Cock streek met de muis van zijn hand voorzichtig de kreukels glad en boog zich voorover. De adem van de oude rechercheur stokte. In felle hoekige hanenpoten stond…
‘Albert Versteegh.’
5
Vledder stapte traag, met afhangende schouders, de grote recherchekamer binnen. Zijn anders zo heldere en vrolijk twinkelende ogen stonden dof en zijn gezicht zag asgrauw. Met een zucht liet de jonge rechercheur zich op zijn stoel achter zijn bureau zakken.
De Cock keek hem bezorgd aan.
‘Wat is er? Ben je ziek?’
‘Nee.’
‘Grieperig?’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Ik voel me alleen een beetje rot,’ reageerde hij nukkig.
De Cock knikte begrijpend.
‘Hoe was de sectie?’ vroeg hij belangstellend.