Выбрать главу

Vledder schoof een stoel bij en ging daar omgekeerd op zitten. Op zijn jong gezicht lag een trek van wrevel.

‘Ik geloof er niet in,’ sprak hij hoofdschuddend. ‘En het klopt ook niet. Gezien de verhoudingen in het syndicaat lijkt het mij vrijwel ondenkbaar, dat Arnold van Beuningen aan HendrikPieter Donkersloot de opdracht geeft om de toenmalige leider Van Ravenstein te vermoorden. Bovendien hoefde in dat geval de opdracht tot moord niet via die ingewikkelde weg van een gecompliceerd menu te gebeuren. Er waren onderling regelmatig contacten.’

De Cock keek hem bewonderend aan.

‘Heel goed,’ sprak hij lovend, ‘heel goed. Dat is voor het eerst in deze affaire, dat ik je een paar verstandige dingen hoor zeggen. Je hebt gelijk, het klopt ook niet.’ Hij stak waarschuwend de wijsvinger van zijn rechterhand omhoog. ‘We moeten uiterst alert en heel voorzichtig zijn met de uitspraken van Pieter Valenkamp. De bedrijfsleider heeft duidelijk een aversie tegen zijn huidige directeur. een aversie die ik begrijp. Die Arnold van Beuningen is ook mij niet sympathiek. Maar zo’n afkeer kan gemakkelijk tot allerlei hersenspinsels leiden.’

Vledder stak zijn kin iets naar voren.

‘Toch ben ik ervan overtuigd dat daar aan de Keizersgracht in de Poort van Eden vreemde dingen gebeuren.’

De Cock knikte.

‘Daar kunnen we rustig van uitgaan.’ Hij zweeg even met een peinzende trek op zijn gezicht. ‘Wat weten we in feite van die vierde man in het syndicaat?’

‘Je bedoelt Teijsterling?’

‘Precies.’

Vledder trok zijn schouders op.

‘Niet veel. niet veel meer dan zijn eigen opgaven voor het hotelregister van de Poort van Eden: Adelbert Teijsterling, oud 33 jaar, woonachtig in Bussum. Volgens Pieter Valenkamp de minst opvallende man van het illustere viertal.’

De Cock grijnsde.

‘Van wie er overigens nog maar twee in leven zijn.’ Hij pauzeerde. Razendsnel lieten zijn hersenen de mogelijkheden van onderzoek de revue passeren. ‘Je moet straks maar even met Narcotica bellen. Misschien dat de naam Teijsterling bij hen een reactie opwekt. En noem ook even de naam Arnold van Beuningen. Ze zijn destijds bij hem geweest. Volgens mij moeten zij de activiteiten in de Poort van Eden kennen. weten welke luitjes daarbij betrokken zijn. Ik vraag mij af wanneer ze mij eindelijk dat dossier sturen.’

Vledder snoof.

‘De bedrijfsleider van de Poort van Eden, die Pieter Valenkamp hebben ze destijds blijkbaar niet verhoord. En dat is volgens mij toch een omissie. Als hij tegen hen net zo openhartig was geweest als tegen ons, dan waren ze vermoedelijk een eind verder gekomen met hun onderzoek.’

Er werd zacht op de deur van de recherchekamer geklopt en de jonge rechercheur riep:

‘Binnen!’ Het klonk hard en geïrriteerd.

De deur ging na zijn roepen langzaam open. In de deuropening verscheen de gestalte van een jonge vrouw. Ze wachtte even voor het effect, de hand in de zij, de linkerheup iets naar voren. Toen schreed ze op de mannen toe, traag, met sierlijke bewegingen.

De Cock hield zijn adem in. Ze was mooi, vond hij, uitzonderlijk mooi, bijna klassiek, met een weelde aan uitbundige vormen, die ze geraffineerd etaleerde. In een routineus gebaar griste ze tijdens haar bevallig voortbewegen een doek van haar hoofd. Lang, goudblond haar golfde glanzend over een van regendruppels parelende purperrode lakjas.

Vledder stond op en trok haastig zijn stoel met zich mee. Met een wat stijve buiging zwaaide De Cock naar de vrije zetel naast zijn bureau. Als dank schonk ze hem een zoete glimlach.

‘U bent rechercheur De Cock?’

De grijze speurder knikte met een kleine twinkeling in zijn ogen.

‘Met ceeooceekaa,’ reageerde hij zonder na te denken.

Ze gleed met haar beide handen over haar fraai gevormde zitvlak en nam plaats. Daarna streek ze een blonde lok uit haar gezicht en keek de oude speurder lief en onderzoekend aan.

‘U staat algemeen bekend als een uitstekend rechercheur,’ opende ze liefjes. ‘Daarom ben ik zo blij dat u de zaak hebt overgenomen. Het is al meer dan een jaar geleden. Misschien komt er nu eindelijk wat schot in.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘Welke zaak?’ vroeg hij verrast. ‘Welke zaak zou ik hebben overgenomen?’

Over haar gezicht gleed een trek van teleurstelling.

Fatman zei het,’ sprak ze verontschuldigend. ‘Hij belde mij vanmiddag op. was nogal opgewonden en zei dat de zaak van de moord op mijn Friedrich nu door u werd behandeld.’

De Cock trok zijn neus iets op.

‘Wie is fatman?’

Ze lachte vrolijk.

‘Zo noemen wij hem. Arnold van Beuningen. Hij is. laat ik voorzichtig formuleren. vrij dik, vet, corpulent. Vandaar. fatman.’

De grijze speurder knikte begrijpend. Hij keek haar nog eens aan, scherp, onderzoekend. Ze was, zo stelde hij vast, attractief, zinnelijk. Maar de betovering, die hij bij haar verschijning in de recherchekamer zo sterk had ondervonden, zakte iets weg. maakte plaats voor nuchtere zakelijkheid.

‘En wie is uw Friedrich?’

Er gleed een glimlach van vertedering over haar gezicht.

‘Frederik van Ravenstein. Dat is zijn ware naam. Maar ik noemde hem altijd Friedrich von Ravenstein. Hij was van Duitse afkomst. een echte Pruis. Hij had een grote glimmende kale schedel en liep altijd met zo’n stijve nek.’ Ze trok grinnikend haar hoofd in haar hals. ‘Alsof hij voortdurend met een verrekijker voor zijn ogen liep. Kent u dat?’

De Cock negeerde de vraag.

‘En wie bent u?’

Ze lachte opgewekt.

‘Annelies. Annelies Breitenbach. Ook al van Duitse afkomst. Ik heb nog familie in Berlijn. Mischien dat ik het daarom zo goed met mijn stijve Friedrich kon vinden.’

De Cock boog zich iets naar haar toe.

‘U was met die Frederik van Ravenstein getrouwd?’

Annelies Breitenbach schudde lachend haar hoofd.

‘Ge-trouwd.’ Het klonk als een vies besmet woord. ‘Ik was zijn vriendin. al jaren.’ Ze keek naar hem op. ‘Hij had wel ergens een vrouw en een paar kinderen, maar van hen heb ik nooit iets gezien of gehoord. Ik heb er Friedrich wel eens naar gevraagd, maar dat onderwerp zinde hem niet. Daar sprak hij niet graag over. Hij beschouwde die periode als afgedaan. Hij had ook geen enkel contact meer. noch met zijn vrouw noch met zijn kinderen.’ Ze knikte traag voor zich uit. ‘Hij onderhield hen wel. Maandelijks stuurde hij geld. genoeg, dacht ik.’

De geringschattende toon waarop ze sprak, beviel De Cock niet. Zijn puriteinse ziel kwam ertegen in opstand. Het huwelijk was, naar zijn gevoel, een heilig instituut, dat wel wat spot kon verdragen, maar in wezen diende te worden gerespecteerd.

‘U woonde met hem samen?’

Annelies Breitenbach knikte nadrukkelijk.

‘Al bijna zeven jaar. En ik had het goed bij hem. ik kon mij van alles permitteren.’

‘Zoals?’

‘Kleren. mooie auto. Uitgaan op z’n tijd. Heel chic. Fijne lange vakanties.’

‘Wist u hoe uw Friedrich aan zijn geld kwam?’

Annelies Breitenbach knikte opnieuw.

‘Hij deed zaken. met fatman en anderen.’

‘Wat voor zaken?’

Annelies Breitenbach trok haar schouders op.

‘Dat weet ik niet,’ reageerde ze lacherig. ‘Het interesseerde mij ook niet zoveel. Ik heb hem nooit naar zijn wijze van zaken doen gevraagd. Ik denk dat hij dat ook niet van mij verwachtte.’

‘Dat u iets vroeg?’

‘Precies. Ik was zijn pleziertje en deed bij tijd en wijle wat hij van mij verlangde. Je moet in het leven niet te veel willen weten. Wat niet weet, wat niet deert, zei mijn moeder altijd. Hij had geld en op een of andere manier hield ik van die oude stijve hark. Hij was voor mij als een vader. een vader, die ik nooit heb gehad. nooit heb gekend.’