De Cock liet zich terugvallen in zijn stoel. Annelies Breitenbach was weg, maar de geur van haar parfum hing nog om he heen. Boven zijn hoofd zoemde een defecte tl-balk en buiten, in de Warmoesstraat, galmde een dronken sloeber een droevig lied. Het was, zo bedacht hij peinzend, blijkbaar het noodlot van vrouwen met een erotische uitstraling om voortdurend in moeilijkheden te geraken. Schoonheid was beslist niet altijd een zegen en zeker geen garantie voor puur geluk. De grijze speurder keek naar Vledder, die ijverig doende was om aantekeningen te maken. ‘Wanneer gaan wij samen die Adelbert Teijsterling arresteren?’ lokte hij uit.
De jonge rechercheur keek op.
‘Geloof jij haar?’
De Cock knikte.
‘Ik geloof haar.’
Vledder reageerde verrast.
‘Jij gelooft dat Adelbert Teijsterling Frederik van Ravenstein heeft vermoord?’
De Cock schonk hem een milde glimlach.
‘Ik geloof dat Annelies Breitenbach oprecht de overtuiging heeft, dat Teijsterling haar Friedrich heeft omgebracht en hoopt dat wij dat eens zullen bewijzen. Het is overigens wel opmerkelijk dat Frederik van Ravenstein vrijwel onmiddellijk sterft nadat Teijsterling zijn min of meer bedekte bedreiging heeft uitgesproken.’
Vledder keek hem onderzoekend aan.
‘Jij wilt de mogelijkheid open houden dat Teijsterling werkelijk die moord op zijn geweten heeft?’
De Cock grinnikte.
‘Ik wil voorlopig iedere mogelijkheid open houden.’ In zijn stem trilde een lichte wanhoop. ‘De narcoticabrigade schatte de moord op Frederik van Ravenstein op een gebruikelijke liquidatie in de drugshandel. Pieter Valenkamp tipt Arnold van Beuningen als de moordenaar in verband met een machtsstrijd. Annelies Breitenbach houdt het op Adelbert Teijsterling inzake een liefdesaffaire en een vriendelijke Hendrik-Pieter Donkersloot schrijft een gedetailleerde bekentenis en noemt als motief chantage. Het lijkt wel een tombola. Als jij in die grabbelton van mogelijkheden een oplossing ziet, dan mag je dat zeggen.’
Vledder schoof zijn aantekeningen van zich af.
‘Ik zie geen lijn,’ sprak hij hoofdschuddend. ‘Het motief dat de bedrijfsleider van de Poort van Eden aandroeg, spreekt mij van alle mogelijkheden nog het meeste aan.’
De Cock plukte nadenkend aan zijn onderlip.
‘Machtsstrijd binnen het syndicaat met Arnold van Beuningen als de intellectuele dader?’
Vledder knikte.
‘Dus in zekere zin toch een liquidatiemoord. Al weet ik echt niet hoe dat te rijmen valt met de bekentenis van die dode Donkersloot uit Rotterdam. Die past er gewoon niet in.’ De jonge rechercheur kwam met een wild, wat wrevelig gebaar uit zijn stoel overeind. ‘Ik heb het ellendige gevoel dat wij hier nooit meer uitkomen,’ riep hij geprikkeld. ‘Dat kan ook bijna niet. We lopen een jaar achter. En dat. ’ Hij stokte. De telefoon op het bureau van De Cock rinkelde. Vledder boog zich voorover, nam de hoorn op en luisterde. Het gezicht van de jonge rechercheur versomberde. ‘Waar?’ vroeg hij toonloos. Vrijwel onmiddellijk daarna legde hij de hoorn op het toestel terug.
De Cock keek naar hem op.
‘Wie was dat?’
‘Beneden. de wachtcommandant.’
‘En?’
‘Er ligt een man achter het Centraal Station aan het uiteinde van steiger zevenentwintig.’
‘Dood?’
Vledder knikte.
‘Vermoord.’
Voor de ingang van de steiger stond een jonge diender. Toen hij de beide rechercheurs in het oog kreeg, liep hij op hen toe.
‘Ik heb de meute[1] al voor jullie gewaarschuwd,’ riep hij monter.
De Cock keek hem glimlachend aan.
‘Prima.’
De jonge diender wees naar een politiewagen, die iets verderop stond.
‘De man, die het lijk ontdekte, heb ik nog even voor u vastgehouden. Hij zei dat hij aan het einde van de steiger, een beetje uit het zicht, in het IJ stond te plassen toen hij plotseling ontdekte dat naast hem een lijk lag. Hij is toen het Centraal Station ingelopen en heeft iemand van de spoorwegpolitie gewaarschuwd. En die heeft ons weer ingeseind.’
‘Heb je de naam van de man genoteerd?’
De jonge diender knikte.
‘Ik zal straks zijn naam bij de wachtcommandant in het rapport vermelden.’
De Cock blikte om zich heen.
‘Waar is je collega?’
De jonge diender gebaarde achter zich.
‘Aan het eind van de steiger bij het lijk.’ Hij maakte een korte hoofdbeweging en grinnikte. ‘Hij is zeker bang dat hij wegloopt.’
De Cock reageerde niet. Hij kon het grapje niet erg waarderen. Zonder verder iets te zeggen liep hij langs de jonge diender heen de steiger op. Het stonk er naar teer en afgewerkte olie. Links lag een oude roestige schuit. De trossen, waarmee hij lag vastgemeerd, kraakten en het vuile water van het IJ klotste tegen de boeg. Langs een houten beurtvaarthuisje met dichtgetimmerde ramen bereikte hij de achterkant van de steiger. Een jonge diender keek even naar hem op, tikte groetend aan zijn pet en wees zwijgend naar een lijk aan zijn voeten.
De Cock hurkte bij de dode neer en schrok. Ondanks het vale avondlicht, herkende hij de man onmiddellijk.
Vledder boog zich half over hem heen. De hete adem van de jonge rechercheur walmde in zijn nek.
‘Dat… eh, dat is…’ Verder kwam hij niet.
De Cock sloeg het colbert van de dode iets terug en monsterde de verwondingen. Daarna kwam hij traag overeind en knikte.
‘Arnold van Beuningen,’ sprak hij toonloos, ‘met drie kogels in zijn borst.’
9
De Cock liet zijn blik over de dode glijden. Arnold van Beuningen lag op zijn rug. Zijn bolle buik stak ver omhoog en zijn benen waren iets gespreid. Zijn linkerarm, met de handpalm naar boven, wees naar het water. Zijn andere arm lag gestrekt langs zijn omvangrijk lichaam.
De Cock gebaarde om zich heen.
‘Als de broeders van de Geneeskundige Dienst straks het lijk hebben weggehaald, moeten we even op mogelijke sleepsporen letten.’
Vledder keek hem verrast aan.
‘Verwacht je dat ze met het lijk hebben gesleept?’
De Cock knikte.
‘Ik vermoed,’ sprak hij terughoudend, ‘dat de moordenaar het lijk in het water heeft willen laten verdwijnen. Dat vertraagt de ontdekking en geeft de dader wat tijd.’
Vledder keek hem vragend aan.
‘Net als bij Van Ravenstein?’
‘Precies. Men zal het hebben geprobeerd, maar ik schat dat de dikke Van Beuningen te zwaar zal zijn geweest voor dat karwei.’
‘Dat duidt wel op een eenmansactie.’
De Cock grinnikte.
‘Ik denk dat de dikke Van Beuningen zelfs voor twee man te zwaar is.’
De grijze speurder keek over het IJ. Het was ongewoon druk op het brede, bijna rimpelloze water. De vakantietijd en de eerste zwoele zomeravond van het jaar deden zich gelden. Rond een statig wit cruiseschip met ontelbare twinkelende lichtjes gleed een ware vloot van fraaie jachten, motorkruisers en volgepropte rondvaartboten.
Vledder gebaarde voor zich uit.
‘Zou de moordenaar over het water zijn gekomen?’
De Cock trok zijn schouders op.
‘Het kan. met een of andere pieremachochel. Maar het is niet noodzakelijk. Het lijkt er gewoon op dat Arnold van Beuningen hier met zijn moordenaar of moordenares een geheime afspraak had. Dit is echt zo’n plek voor dat soort afspraken.’
Langs het houten beurtvaarthuisje slofte dokter Den Koninghe naderbij. Achter hem sjokten twee broeders van de Geneeskundige Dienst met hun onafscheidelijke brancard. Met uitgestoken hand en een blijde lach om zijn mond liep De Cock op Den Koninghe toe. De grijze speurder kende hem al vele jaren en was bijzonder op de kleine en altijd wat excentriek geklede lijkschouwer gesteld. Met zijn ouderwetse grijze slobkousen onder een deftige streepjesbroek, zijn stemmig jacquet en zijn verfomfaaide groen uitgeslagen garibaldihoed, leek hij een verlate figuur uit een voorbije eeuw.