Выбрать главу

‘Wat ben je wild. opstandig?’

Vledder klemde zijn kaken op elkaar.

‘Ik ben niet wild of opstandig,’ reageerde hij geëmotioneerd. ‘Ik maak mij alleen maar kwaad. Waar bemoeien we ons mee? Als die drugsbaronnen elkaar willen afslachten, dan is dat toch prachtig. daar is de gemeenschap toch alleen maar bij gebaat? Moeten wij dat voorkomen. moeten wij zo’n vent waarschuwen dat zijn moordenaar in aantocht is? Dat weet hij vermoedelijk beter dan wij.’

De Cock glimlachte fijntjes.

‘Dat waarschuwen,’ sprak hij geheimzinnig. ‘is ook niet de enige reden dat ik naar Bussum trek om hem te ontmoeten.’ De oude rechercheur blikte even opzij. ‘Wat denk je van het idee, dat Adelbert Teijsterling het plotseling niet zo’n aangename gedachte meer vond om de geweldige winsten uit de drugshandel met anderen te delen?’

De ogen van Vledder werden plotseling groot. Hij slingerde met zijn nieuwe Golf half over de vluchtstrook, maar corrigeerde snel.

‘Dat is het!’ riep hij wild enthousiast. ‘Dat is het. het motief voor de moorden op Van Ravenstein en Van Beuningen. De sluwe Adelbert Teijsterling heeft het gefikst. Hij is klaar. Hij heeft nu zijn doel bereikt. Volledig. De anderen zijn dood. Hij hoeft niet meer te delen. Alle winsten van de drugshandel zijn nu verder voor hem alleen.’ Hij klapte met zijn vlakke hand tegen zijn voorhoofd. ‘Stom, dat deze gedachte nog niet eerder bij ons is opgekomen.’

De Cock keek even opzij. Zijn reactie bleef uit.

De Brediusweg bleek een lange statige laan met machtige kastanjebomen en prachtige villa’s, sluimerend in het groen. Bij een oprijlaan, omzoomd door een haag van hoge, in de zwoele zachte zomeravond zoetgeurende paarse rodondendrons, ontdekte Vledder half verscholen in het groen een met graniet afgedekte gemetselde pilaar met 1138 in sierlijk brons.

De jonge rechercheur stopte en wees voor zich uit.

‘Wat dacht je. kunnen we met onze splinternieuwe Golf nu wel voorrijden?’

De Cock lachte.

‘Wij rijden voor,’ antwoordde hij simpel.

Het grove grind van de oprijlaan knarste onder de banden van de Golf. Achter een vuurrode Mitsubishi Starion, die voor de ingang stond, bracht Vledder de politiewagen tot stilstand. Traag stapten de beide rechercheurs uit en slenterden onder een luifel door naar een zware, blank gelakte, eiken toegangsdeur.

De Cock blikte om zich heen.

‘Zie jij ergens een naambord?’

Vledder schudde zijn hoofd en wees links van de deur.

‘Er is wel een bel.’

De Cock drukte en ergens ver weg in het huis klonk wat gedempt een ding-dong. Het duurde enkele minuten. Toen werd de zware deur geopend door een jonge blonde vrouw. De Cock schatte haar op voor in de twintig. Ze droeg een strakke zwarte japon met een kort koket wit schortje, waarvan de rand was geplisseerd. Met een vragende blik in haar ogen keek ze van De Cock naar Vledder en weer terug.

De grijze speurder lichtte beleefd zijn hoedje en maakte een lichte buiging.

‘Mijn naam is De Cock,’ sprak hij vriendelijk, ‘met… eh, ceeooceekaa.’ Hij wenkte opzij. ‘En dat is mijn collega Vledder. Wij zijn rechercheurs van politie uit Amsterdam en komen voor een onderhoud met de heer Teijsterling.’

Het gezicht van de jonge vrouw betrok.

‘Ik weet niet of de heer Teijsterling u kan of wil ontvangen.’

De Cock knikte haar bemoedigend toe.

‘Probeer het maar,’ drong hij beminnelijk aan. ‘Zeg de heer Teijs terling dat het een zaak is van leven of dood en dat wij niet van plan zijn om op een ander tijdstip terug te komen.’

De jonge vrouw deed de deur verder open, liet de beide politiemannen binnen en leidde hen naar de hal.

‘Blijft u hier wachten,’ gebood ze gedecideerd. ‘Ik zal de heer Teijsterling vragen of hij tijd heeft voor een onderhoud met u.’ Bevallig heupwiegend liep ze van hen weg een lange brede gang in.

De Cock keek haar na en vroeg zich ondeugend af wat in de villa nu precies haar functie was.

Na een paar minuten kwam ze terug en wenkte.

‘Komt u maar mee.’ Ze wiegde voor hen uit de brede gang in.

Ongeveer halverwege bleef ze staan en hield uitnodigend de deur van een kamer open. De Cock en Vledder stapten binnen. Het was een bijna vierkant vertrek met zware balken aan de zoldering. Om een fraaie schouw van een sepiakleurig natuursteen stonden vier diepe lederen fauteuils. In de meest rechtse fauteuil zat een breedgeschouderde man in een glanzende donkerblauwe kamerjas.

Met een brede lach om zijn mond kwam hij overeind en liep met uitgestoken hand op De Cock toe.

‘Wat een eer, wat een eer,’ riep hij met gemaakte vreugde. ‘Een groot speurder in huis. Welkom.’

De grijze speurder keek hem onderzoekend aan. Hij schatte de man op half in de dertig. Hij had een dik, wat pafferig gezicht, en donkere strak naar achteren gekamde haren, glanzend van de pommade. Zijn lichtbruine ogen stonden waakzaam.

Nadat Adelbert Teijsterling de beide rechercheurs opgewekt de hand had geschud, wees hij uitnodigend naar de brede fauteuils.

‘Neem plaats. neem plaats,’ jubelde hij. ‘Willen de heren iets te drinken?’

De Cock keek op zijn horloge en besefte triest dat hij voor vandaag een bezoek aan het café van Smalle Lowietje wel kon vergeten.

‘Een cognac… graag.’

Adelbert Teijsterling glimlachte.

‘Uw favoriete drankje, heb ik eens ergens gelezen.’ Hij keek naar Vledder. ‘Hetzelfde?’

De jonge rechercheur knikte. Adelbert Teijsterling liep naar de deur, schreeuwde commando’s in de gang, kwam weer terug en ging rustig tegenover De Cock zitten.

‘Een zaak van leven en dood?’ vroeg hij met een glimlach.

De oude rechercheur legde zijn hoedje naast zich op het parket en overdacht op welke wijze hij zou antwoorden.

‘Ik zal beginnen,’ opende hij voorzichtig, ‘u te vertellen wat ik weet en ik ben niet zo onnozel om te verwachten dat u mijn verhaal onmiddellijk zult bevestigen.’ Hij zweeg even, stak zijn handen gespreid naar voren en drukte de vingertoppen tegen elkaar.

‘De heren Donkersloot, Van Ravenstein, Van Beuningen en u vormden een groep, die de handel in drugs financierde. Voor zover wij weten, stierf Donkersloot een natuurlijke dood, maar de heren Van Ravenstein en Van Beuningen werden op een bijna identieke wijze vermoord. Ik verwacht dat ook u een dezer dagen het verzoek zult ontvangen voor een ontmoeting op een of andere stille plek. Ik raad u aan om op dat verzoek niet in te gaan, maar in plaats daarvan mij in te lichten waar en op welk tijdstip de ontmoeting is gepland. Ik kan dan mijn maatregelen treffen. Uiteraard ben ik erg benieuwd van welke man of vrouw het initiatief voor de ontmoeting uitgaat.’

Adelbert Teijsterling knikte begrijpend.

‘Dat zou dan de man of vrouw moeten zijn, die ook verantwoordelijk is voor het doden van Van Ravenstein en Van Beuningen.’

De Cock hield zijn hoofd iets scheef.

‘U hebt beide heren gekend?’

Er gleed een glimlach om de mond van Teijsterling.

‘Ik heb hen gekend, ja.’

‘En Donkersloot?’

Adelbert Teijsterling knikte.

‘Ook. Een aardige man. zo op het oog.’

De Cock beluisterde de toon.

‘Slechte ervaringen met Donkersloot?’

Teijsterling schudde zijn hoofd.

‘Daar laat ik mij niet over uit. evenmin over de aard van mijn relatie met de heren, die u noemde. U zult dat begrijpen.’

‘En mijn verzoek?’

Adelbert Teijsterling antwoordde niet. De deur van de kamer ging open en de jonge blonde vrouw kwam binnen met een blad, waarop een doffe donkere fles Remy Martin en drie diepbolle glazen. Ze schonk kolkend in, reikte ieder een glas en verdween.

De Cock warmde het glas in zijn hand.

‘Mijn verzoek?’ herhaalde hij.

Teijsterling nam een kleine slok van zijn cognac.