Выбрать главу

‘En?’

‘Wat bedoel je?’

‘Hebben ze, zo en passant, ook even de moord op die Van Ravenstein opgelost?’

De Cock gebaarde naar de menukaart voor zich op zijn bureau.

‘Als ik deze bekentenis bezie, dan hebben ze steeds in de verkeerde richting gezocht. De moord op Frederik van Ravenstein was geen liquidatie door een andere concurrerende bende, maar een koele afrekening met een chanteur.’

Vledder grinnikte.

‘En de dader ligt op het kerkhof.’

De Cock knikte traag voor zich uit. Op zijn brede gezicht lag een peinzende uitdrukking.

‘Zo lijkt het.’

Vledder keek hem verbaasd aan.

‘Zo lijkt het,’ herhaalde hij vragend. ‘Is die Hendrik-Pieter Donkersloot dan niet dood en begraven?’

De Cock schoof zijn onderlip vooruit.

‘Vermoedelijk wel. Dat is ook heel eenvoudig na te gaan. Een enkel telefoontje naar de recherche in Rotterdam en ze zoeken dat voor ons uit.’

Vledder trok rimpels in zijn voorhoofd.

‘Waar denk je dan aan?’

De Cock nam de menukaart op en keek nog eens naar het priegelig handschrift.

‘Een geraffineerde vervalsing.’

Ze reden vanaf het Damrak via de Prins Hendrikkade naar de Haarlemmer Houttuinen en vandaar langs de Haarlemmerpoort over het Nassauplein naar de Haarlemmerweg. Het was warm en drukkend. De zon stond nevelig aan een bedompte hemel en het asfalt stonk. Vledder blikte glunderend opzij.

‘Dit is toch heel wat anders dan die oude gammele Kever,’ riep hij enthousiast. ‘Het stuurt lekker en de wegligging is een stuk beter.’ Hij tikte zijn collega op zijn linkerknie. ‘Hoe zit je?’

De Cock trok aan de autogordel om zijn buik.

‘Moet dat?’

Vledder knikte nadrukkelijk.

‘Vast en zeker.’

De Cock bromde.

‘Ik voel mij net een paard. ingespannen.’

Vledder reageerde niet. Hij draaide met zijn nieuwe Golf de Einsteinweg op en koos richting Den Haag.

‘Hadden wij de luitjes van de narcoticabrigade niet moeten waarschuwen dat wij in hun zaak duiken?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Zo zie ik het niet. Ik duik niet in hun zaak. althans voorlopig niet. Pas als ik sterk het vermoeden heb dat de moord op Frederik van Ravenstein niets met drugs heeft uit te staan, maar alles met chantage, zal ik commissaris Buitendam vragen of wij de zaak weer kunnen overnemen.’

Vledder knikte begrijpend.

‘Zou de narcoticabrigade al wat hebben bereikt. in ruim een jaar?’

De Cock trok zijn schouders op.

‘Ik heb nooit iets van hen gehoord of vernomen. geen enthousiaste berichten over positieve resultaten. Ik denk dat ze bij hun onderzoek op een dood spoor zijn geraakt.’

‘Dan hadden ze de zaak toch terug kunnen geven?’

De Cock grinnikte.

‘En toegeven dat ze hebben gefaald?’ De oude rechercheur schudde zijn hoofd. ‘Dat zullen ze nooit doen. Dat komt hun eer te na. Ik denk dat ze op nieuwe ontwikkelingen wachten. hopen op een plotselinge gunstige wending.’

‘Ze hadden jou toch op de hoogte kunnen houden?’

De Cock spreidde zijn beide handen.

‘Het is ook een tikkeltje mijn eigen schuld,’ sprak hij vergoelijkend. ‘Ik heb bij hen nooit naar de stand van zaken geïnformeerd. Het interesseerde mij ook niet zo veel. Ik had wel wat anders aan mijn hoofd. Het is dat die menukaart plotseling opduikt en die vreemde bekentenis mij intrigeert, anders.’ Hij maakte zijn zin niet af. Met een grijns om zijn mond blikte hij opzij. ‘En ik gun jou een ritje naar Rotterdam. in onze nieuwe Golf.’

Heel tevreden klemde Vledder zijn handen vaster om het stuur en drukte zijn voet nog steviger op het gaspedaal.

Vledder keek De Cock van terzijde aan.

‘Weet je waar we moeten zijn in Rotterdam? Het is een moeilijke stad om iets te vinden. Ik ben er al vaak geweest, toch verdwaal ik er steeds weer.’

De Cock tastte in het borstzakje van zijn colbert naar een notitie.

‘Dat zegt men ook van Amsterdam,’ bromde hij. ‘En ik ben daar nog nooit verdwaald.’ Hij streek het wat verkreukelde blaadje op zijn knie glad en bekeek zijn aantekeningen. ‘Volgens Gert-Jan van Brunschoten kwam de collectie boeken van het adres Molenlaan 1317.’

Vledder knikte.

‘Die weet ik wel te vinden,’ riep hij opgetogen. ‘Dat is niet moeilijk. Als ik mij goed herinner, is het een vrij deftige laan in Rotterdam-Hillegersberg.’

De Cock staarde voor zich uit.

‘Ik hoop alleen dat ze er nog is.’

‘Wie?’

‘Die mevrouw Donkersloot. Anders zullen wij aan boekhandelaar Van Brunschoten moeten vragen of hij weet naar welk bejaardenoord zij is verbannen.’

Vledder lachte.

‘Dat noem jij ver-ban-nen?’

De Cock knikte met een ernstig gezicht.

‘Ken jij een beter woord?’

De jonge rechercheur trok zijn schouders op.

‘Het klinkt zo cru, zo hard, zo meedogenloos. alsof de ouder wordende mens ruw en tegen zijn wil uit de maatschappij wordt gestoten en tot zijn dood toe wordt opgesloten.’ Hij fronste zijn wenkbrauwen. ‘Zo erg is het toch niet om in een tehuis voor bejaarden te worden opgenomen?’

De Cock klemde zijn lippen op elkaar.

‘Het interesseert mij niet hoe jij erover denkt en welke definitie jij eraan wil geven,’ sprak hij kort, bijna nukkig. ‘Ik vind verbannen in dit verband een goed woord. En daar blijf ik bij.’

Vledder keek hem verbaasd aan.

‘Een gevoelig onderwerp… geloof ik… voor jou.’

De Cock reageerde niet. Hij blikte om zich heen naar het woelige Rotterdamse stadsverkeer. Hij zocht naar overeenkomstenmet de verkeerschaos in Amsterdam, maar herkende die niet.

Vledder verminderde de snelheid van de Golf en wuifde voor zich uit.

‘Hier is dan de Molenlaan. Je ziet het. Er staan zelfs bomen.’

De Cock knikte instemmend.

‘En er is ook plaats om te parkeren.’ Hij lachte vrolijk. ‘Weet je wat ik hier gelukkig mis?’

‘Nou?’

‘Amsterdammertjes.’

Halverwege de laan zette Vledder de Golf aan de kant van de weg. Ze stapten uit en slenterden op hun gemak verder.

Nummer 1317 bleek een statig oud herenhuis met een glanzend gelakte deur, waarin op ooghoogte een kijkraampje achter smeedwerk zat.

De Cock belde. Het duurde enige tijd, toen werd het kijkraampje opengedaan en verscheen achter het smeedwerk een gerimpeld vrouwengelaat. In de grijze ogen lag een blik van wantrouwen.

De Cock bracht zijn beminnelijkste glimlach.

‘U bent mevrouw Donkersloot?’

‘Ja.’

De oude rechercheur maakte een lichte buiging.

‘Mijn naam is De Cock,’ sprak hij vriendelijk. ‘Met. eh, met ceeooceekaa.’ Hij duimde opzij. ‘En dat is mijn collega Vledder. Wij zijn rechercheurs van politie van het bureau Warmoesstraat in Amsterdam. Wij wilden eens met u praten.’

‘Waarover?’

De Cock glimlachte opnieuw.

‘Het onderwerp is. eh, is te delicaat om het via een deurraampje af te doen.’

De vrouw aarzelde enige seconden. Daarna verdween haar gezicht, ging het kijkraampje dicht en werd de glimmend gelakte deur geopend. Half in de deuropening stond een lange, magere vrouw in een effen zwarte japon. Ze had zilvergrijs haar, dat strak langs haar gezicht was getrokken en eindigde in een wrong. De wantrouwende blik lag nog in haar ogen.

‘Komt u binnen,’ sprak ze zacht. ‘Let niet op de rommel. Ik ben bezig alles overhoop te halen en weg te doen.’

Ze deed de deurachter de rechercheurs dicht en slofte voor hen uit door een lange donkere gang.

‘Over een week ga ik naar een bejaardenoord. Na de dood van mijn man heb ik nog een paar maanden geprobeerd om hier te blijven wonen, maar het is geen doen. Het huis is te groot, te oud en te tochtig.’

De vrouw leidde de rechercheurs naar een ruim hoog vertrek met vier leren fauteuils op een kale doffe parketvloer. Ze maakte een verontschuldigend gebaar.