‘Waarin dan wel?’
‘Ik geloof niet dat Hendrik-Pieter Donkersloot die moord heeft gepleegd.’
Vledder keek hem verrast aan.
‘Waarom dan die bekentenis?’
De Cock knikte traag voor zich uit.
‘Inderdaad. waarom die bekentenis? Die vraag spookt al door mijn hoofd vanaf het moment dat Gert-Jan van Brunschoten die menukaart bracht. Als we het antwoord op die vraag kenden. hadden we de zaak vermoedelijk opgelost.’
Een tijdlang liepen ze zwijgend voort. Ondanks de gestaag vallende regen was het druk in de binnenstad. Om hen heen klonk een waterval van vreemde tongklanken. Hoewel de stad al jarenlang de reputatie had bijzonder misdadig te zijn, bleef Amsterdam een toeristische trekpleister. Via het Damrak en de Oudebrugsteeg belandden de beide rechercheurs weer in de Warmoesstraat. In de ruime hal van het politiebureau bleef De Cock even staan, sloeg zijn hoedje uit en wuifde naar Jan Kusters. Tot zijn verbazing had de wachtcommandant achter de balie hem niets te melden.
Met Vledder in zijn kielzog besteeg hij de stenen trappen naar de tweede etage. Toen ze de grote recherchekamer binnenstapten, begon op het bureau van De Cock de telefoon te rinkelen.
De oude rechercheur grinnikte.
‘Het lijkt wel of ze ruiken dat we er zijn.’
Vledder liep hem voorbij en nam de hoorn op. De jonge rechercheur luisterde slechts een paar seconden. Toen legde hij de hoorn op het toestel terug. Zijn gezicht stond ernstig.
De Cock keek hem aan.
‘Wie was dat?’
‘Evert-Hendrik Waterman.’
‘En.’
Vledder slikte.
‘Tante Donkersloot is spoorloos verdwenen.’
6
De Cock trok een bedenkelijk gezicht.
‘Spoorloos?’
Vledder knikte.
‘Volgens Evert-Hendrik Waterman. Hij was vanmorgen naar zijn tante gegaan om nog eens over die boekencollectie van zijn oom te praten. Toen hij aan de Molenlaan kwam, vond hij het huis verlaten en volledig ontruimd. En van tante Donkersloot geen spoor.’
De Cock deed zijn natte regenjas uit, hing hem aan de kapstok en sjokte naar zijn bureau.
‘Bel straks eens even met het Bevolkingsregister in Rotterdam. Misschien heeft ze daar een adreswijziging doorgegeven.’
Vledder keek naar hem op.
‘Verwacht je dat?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Het heeft er veel van weg dat tante Donkersloot neef Evert — Hendrik niet alleen de boekencollectie van haar man misgunt, maar ook verder geen enkel contact meer met hem wil.’ Hij dacht even na, en vervolgde: ‘Ik had toch nog eens graag een onderhoud met haar.’
‘Over haar valse aangifte?’
De Cock knikte.
‘Ook dat. Maar verder over haar geheel veranderde houding ten opzichte van neef Evert-Hendrik Waterman. Sinds de dood van haar echtgenoot schijnen de betrekkingen danig bekoeld. Ik vraag mij af wat daarvan de reden kan zijn.’ Hij zweeg even en ging achter zijn bureau zitten. ‘En dan nog iets.. ik had vannacht een akelige droom. ik droomde van een moordende oude dame, die mij honend en schaterlachend na wees. Die dame was lang en mager, droeg een effen zwarte japon en had zilvergrijs haar in een wrong.’
Vledder knikte:
‘Weduwe Donkersloot.’
‘Mijn nachtmerrie.’
Vledder gniffelde.
‘Heeft ze verteld waarom ze jou honend en schaterlachend na wees?’
De Cock lachte.
‘Nee, jammer genoeg, niet. Voor ik het haar kon vragen, werd ik wakker.’
Er werd op de deur van de recherchekamer geklopt en Vledder riep:
‘Binnen!’
De deur ging langzaam open en in de deuropening verscheen een forsgebouwde man. Hij droeg een donkerblauwe plastic jas, waar de regen vanaf drupte. Met een witte zakdoek wreef hij het water van zijn gezicht en zijn kalend voorhoofd. Aarzelend liep hij op De Cock toe.
De grijze speurder herkende de man onmiddellijk als de bedrijfsleider van de Poort van Eden. Met een trek van verbazing op zijn gezicht kwam hij van zijn stoel overeind en wenkte uitnodigend naar de stoel naast zijn bureau.
‘Een complete verrassing. moet ik zeggen. Heeft de directeur u gestuurd?’
De man nam hoofdschuddend plaats, knoopte met nerveuze bewegingen zijn regenjas los en keek naar De Cock omhoog.
‘Ik… eh, ik kom uit mijzelf. Ik ben er gewoon even tussenuit geglipt. Ik… eh, ik wil eens met u praten.’ Hij blikte wat schichtig in de richting van de jonge rechercheur. ‘Vertrouwelijk.’
De Cock ging weer zitten en gebaarde voor zich uit. ‘Dat is mijn collega Vledder,’ sprak hij vriendelijk, ‘mijn assistent. en hoogst betrouwbaar. Voor hem heb ik geen geheimen.’
De man verschoof iets op zijn stoel.
‘Ik heb u wel begroet, maar mij nog niet aan u voorgesteld. En dat is heel onbehoorlijk. Mijn naam is Valenkamp. Pieter Valenkamp. Maar ik heb liever dat u die naam zo snel mogelijk weer vergeet.’
De Cock keek hem vragend aan.
‘Hetgeen betekent?’
Pieter Valenkamp maakte een verontschuldigend gebaar.
‘Ik zei het u al. mijn mededelingen zijn van vertrouwelijke aard.’
De Cock spreidde zijn handen.
‘Zo vertrouwelijk dat ik ze niet in een openbare procesgang kan gebruiken?’
Pieter Valenkamp knikte.
‘Precies. Dat bedoel ik. Ik voel er weinig voor om over een tijdje met een paar kogels in mijn lijf uit een of andere gracht te worden gevist.’
De Cock frunnikte aan het puntje van zijn neus.
‘Zoals wijlen de heer Van Ravenstein.’
Pieter Valenkamp knikte opnieuw. Traag en nadenkend.
‘Zoals,’ herhaalde hij langzaam, ‘wijlen de heer Van Ravenstein.’
De bedrijfsleider nam een kleine pauze en veranderde van toon.
‘Ik werkte al in de Poort van Eden toen de oude heer Boerstange nog directeur was. Hij heeft mij ook tot zijn bedrijfsleider gemaakt.’ Er gleed een glimlach van vertedering over zijn gezicht. ‘Een fijne man, die oude Boerstange. Toen was de Poort van Eden ook nog een fijn hotel.. een hotel voor aardige mensen.’
‘En dat is het niet meer?’
Pieter Valenkamp schudde zijn hoofd.
‘De heren die nu het hotel bevolken, zijn mijn vrienden niet. Ik kom hier niet om te roddelen. zo moet u dat niet zien.’ Hij bracht zijn vlakke rechterhand onder zijn kin. ‘Maar dat gedoe zit mij tot hier. Ik was allang van plan om er eens met iemand over te praten. het kwam er alleen niet van. Maar toen ik vanmorgen u weer eens voor mij zag. ’ Hij maakte zijn zin niet af. ‘Die Arnold van Beuningen deugt niet,’ ging hij verder, ‘voor geen cent. Direct nadat u weg was, heeft hij als een gek zitten telefoneren. Wel een uur lang. Ik kwam even bij hem om iets te bespreken over het menu van morgen. woedend en met een rood hoofd joeg hij mij zijn kamer af.’
‘U weet niet met wie hij sprak. naar welke stad hij belde?’
‘Nee. Hij heeft een eigen toestel. een eigen nummer. Zijn gesprekken worden niet door de hotelcentrale geregistreerd.’
De Cock keek hem schattend aan.
‘Uw… eh, uw ongenoegen,’ vroeg hij voorzichtig, ‘betreft uitsluitend uw huidige directeur, de nieuwe opzet van het hotel?’
Pieter Valenkamp schudde zijn hoofd.
‘Het is die kliek. mensen die schatten verdienen aan de drugs. aan de ellende van anderen. Van dat geld is de Poort van Eden overgenomen. zijn de verbouwingen gefinancierd. Het hotel is zo’n beetje het hoofdkwartier van de internationale drugshandel geworden.’
De Cock hield zijn hoofd iets scheef.
‘En tot die mensen, die kliek, behoort Arnold van Beuningen?’
Pieter Valenkamp knikte nadrukkelijk.