Выбрать главу

Vledder keek zijn oudere collega bewonderend aan.

'Knap… heel knap. Hoe reageerde hij?'

De Cock grijnsde.

'Hij capituleerde en noemde mij de naam.'

Vledder slikte.

'Van zijn patiënte met klachten over een postnatale depressie?'

De Cock knikte.

'Melanie van Buuren, negentien jaar, echtgenote van Marinus de Vries, oud drieëntwintig jaar, profvoetballer van beroep.'

'Profvoetballer… is dat een beroep?'

'Een roeping.'

'Ken je hem?'

De Cock schudde zijn hoofd.

'Niet persoonlijk. Ik heb hem wel eens over het beeldscherm zien draven bij Studio Sport. Het is een goede speler. Boven de middelmaat. Volgens mij is hij al eens voor het Nederlands elftal genomineerd.'

Vledder keek hem onderzoekend aan.

'Weet jij iets van voetbal?'

De Cock grinnikte.

'Een stomme vraag. Iedere Nederlander weet iets van voetbal. Bovendien heb ik vroeger zelf gespeeld.'

Vledder keek hem monsterend aan.

'Met jouw pyknische habitus?' vroeg hij ongelovig. 'Ik kan het mij nauwelijks voorstellen.'

De Cock keek hem verontwaardigd aan.

'Ik was eens een slanke jongeling.'

Vledder grinnikte.

'Dat is vaderlandse geschiedenis. Was je goed?'

'Als voetballer?'

'Dat bedoel ik.'

De Cock schudde zijn hoofd.

'Wel fanatiek. Er bestonden nog geen gele kaarten, anders had ik er mijn kamer mee kunnen behangen.'

'En je bent er ook niet rijk van geworden?'

De Cock grinnikte.

'Ik was bij een arme club. Wij kleedden ons om in een tochtige houten keet zonder douches. Na afloop schepten we met een wit emaille schaaltje water uit de sloot om de klei van onze knieën te wassen.'

Vledder lachte.

'Gaan we hem arresteren?'

'Wie?'

'Die Marinus de Vries.'

De Cock staarde voor zich uit.

'Niet op basis van het verhaal van Lodewijk van Weegen,' sprak hij bedachtzaam. 'Dat is te vaag. Te ver van de bron. Ik wil eerst met hem praten. Het liefst in bijzijn van zijn jonge vrouw.'

'Waarom?'

De Cock maakte een wat wrevelig gebaar.

'Ik wil weten wanneer Marinus de Vries zijn bedreigingen heeft uitgesproken… waar… in bijzijn van wie? Ik wil de ernst van die kreet bepalen. Ik heb die jongen nagetrokken. Marinus de Vries komt in onze administratie niet voor. Hij is nog nooit met de politie of justitie in aanraking geweest.'

Vledder maakte een grimas.

'Dat zegt niets,' reageerde hij fel. 'Ik kan mij voorstellen, dat een man in woede ontsteekt en uit wraak tot moord besluit wanneer hij hoort, dat zijn vrouw seksueel is misbruikt. Dat is menselijk. Dat heeft niets met een crimineel verleden te maken.'

De Cock ademde diep.

'Een dichter zei eens: want-tussen-droom- en-daad-staan-wetten-in-de-weg-en-praktische- bezwaren.'

Vledder snoof. 'Denk je nog aan die wetten… zie je die praktische bezwaren nog… als je bloed kookt?'

De Cock negeerde de opmerking.

'Ook Adriaan de Leeuw komt in onze administratie niet voor. Er is tegen de psychiater nog nooit een aanklacht terzake een zedenmisdrijf ingediend.'

Vledder trok zijn mond strak.

'Dan heeft hij geluk gehad.'

'Of hij was niet zo viriel als Lodewijk van Weegen mij heeft geschetst.'

Vledder boog zich iets naar voren.

'Waar woont die Marinus de Vries?'

De Cock trok de lade van zijn bureau open en raadpleegde een notitie.

'In Duivendrecht in de Houtzaagmolen.'

'Wanneer gaan we op pad?'

De Cock keek omhoog naar de grote klok boven de toegangsdeur van de recherchekamer.

'Als we nu weggaan, zitten we midden in de avondspits en ik heb de pest aan files.'

De oude rechercheur kwam uit zijn stoel omhoog en slenterde naar de kapstok.

Vledder liep hem na.

'Waar ga je heen?'

De Cock draaide zich half om.

'Naar Smalle Lowietje. Mijn droge keel dorst naar een cognackie.'

Caféhouder Lowietje, wegens zijn geringe borstomvang in de rosse buurt meestal Smalle Lowietje genoemd, streek langs zijn morsig vest en stak De Cock hartelijk de hand toe.

'Ik heb u een paar dagen niet gezien,' kirde hij opgewekt.

De grijze speurder hees zich naast Vledder op een kruk.

'De dienst gaat voor het meisje,' grapte hij, 'vandaar de naam dienstmeisje.'

De caféhouder keek hem olijk aan.

'Gaat de dienst ook voor de cognac?'

De Cock tuitte zijn lippen.

'Dat kan best samengaan.'

Smalle Lowietje dook aalglad onder de tapkast, pakte de fles fijne cognac Napoleon, die hij speciaal voor De Cock had gereserveerd, en stak deze omhoog.

'Hetzelfde recept?'

Zonder op antwoord te wachten, bedekte hij de bodem van drie bolle glazen, want de tengere caféhouder dronk er altijd eentje mee. Ze namen de glazen op, warmden de cognac in de hand, snoven en proefden met

kleine teugen. Het was een ceremonie die zij bij elk gezamenlijk treffen opvoerden, ingetogen, ernstig, devoot, als gold het een religieuze gebeurtenis.

Hoewel Smalle Lowietje in zijn bewogen leven bijna alles had gedaan wat God en het Wetboek van Strafrecht hadden verboden, beschouwde de grijze speurder hem als een vriend. En dat was wederkerig. Het feit dat De Cock uitdrukkelijk het recht vertegenwoordigde, deed daar geen afbreuk aan.

Smalle Lowietje zette zijn glas neer.

'Druk aan de kit?'

De Cock speelde met het glas in zijn hand.

'Vledder en ik zijn bezig met een moord op een psychiater.'

De blik van de caféhouder verhelderde.

'Die van de Kalkmarkt?'

'Precies.'

Smalle Lowietje trok zijn muizensmoeltje tot een grijns.

'Ik heb er geen hartzeer van.'

'Hoe bedoel je?'

De caféhouder pakte zijn glas weer op.

'Wat moet je met die kerels?'

Hij nam een slok.

'Ik ben katholiek.'

Smalle Lowietje schudde zijn hoofd.

'Ik doe er niet veel meer aan. Alleen in de kerstnacht ga ik nog wel eens naar de mis. Maar in mijn jonge jaren was ik een trouw kerkganger. Ik moest wel. Daar zat mijn moeder achter.'

De caféhouder zuchtte.

'En ik ging naar de biecht… op zijn tijd. En als ik wat uitgevreten had, ging ik wat vaker.'

De Cock knikte voor zich uit.

'Je ging dus vaak.'

Smalle Lowietje wuifde de opmerking weg.

'Na de biecht…' ging hij onverstoord verder, '… en soms een paar rozenhoedjes, was je het kwijt… begrijp je, dan knaagde het niet meer zo vanbinnen.'

De Cock knikte.

'En daar hebben ze nu psychiaters voor.'

Smalle Lowietje keek De Cock tevreden aan.

'Inderdaad, psychiaters. Die hebben ervoor geleerd.'

Hij snoof verachtelijk.

'Maar ze zijn lang niet zo goed als die oude biechtvaders van vroeger. Ze maken de mensen niet blijer, vrolijker… geven je geen gevoel van verlossing. Integendeel. Ze diepen

steeds meer ellende uit je ziel op.'

Hij klopte met zijn vrije vuist op zijn borst.

'En zo mooi ziet het er bij ons mensen vanbinnen niet uit. We hebben allen van die donkere gaten.'

De Cock lachte.

'Heb jij wel eens van de Zoekers van Osiris gehoord?' veranderde hij van onderwerp.

De tengere caféhouder trok zijn neus iets op.

'Die gekke sekte, die in het oude gebouw van De Papieren Wereld aan de Prinsengracht is neergestreken?'

De Cock veinsde verbazing.

'Waarom gek?'

Smalle Lowietje snoof.

'Geschift. Bij volle maan lopen ze in ploegjes langs de Wallen en vragen aan de meiden of ze weten waar ene Osiris ligt begraven.'

De caféhouder trok zijn schouders op.

'De meiden op de Wallen begrijpen er niets van. En dan leggen ze uit, dat ze op zoek zijn naar delen van het lijk van Osiris. Als ze die gevonden hebben, is dat het begin van een nieuw leven.'