'Een leven na de dood.'
Smalle Lowietje grinnikte.
'Zoiets ja. Ze proberen de meiden ook lid van de sekte te maken. Dan worden ze op de Prinsengracht ingewijd en dan krijgen ze een amulet van stieplood aan een ketting. Die amuletten gieten ze zelf van het letterzetmateriaal, dat nog in de oude drukkerij van Gerard Koster in De Papieren Wereld was achtergebleven.'
'Isisbloed.'
De tengere caféhouder keek hem achterdochtig aan.
'Heet dat zo?'
De Cock knikte.
'Dat amulet wordt Isisbloed genoemd.'
'Hoe weet u dat?'
'Die… eh, die psychiater was lid van de Zoekers van Osiris.'
Smalle Lowietje boog zich iets naar voren.
'Ze deugen niet.'
'Die Zoekers van Osiris?'
De tengere caféhouder schudde zijn hoofd.
'Als… eh, als iemand van de sekte dood wil… niet langer wil leven… dan weten ze daar wel een middeltje op. Er gaan verhalen, dat er nog wel eens iemand van de sekte sterft… meestal rijke leden, die vooraf hun geld aan de leider van de sekte hebben overgemaakt.'
De Cock wreef gnuivend met zijn vlakke hand over zijn breed gezicht.
'Euthanasie met een gouden randje.' Het klonk cynisch.
Smalle Lowietje keek hem verwijtend aan. 'Dat zeg je mooi, De Cock. Maar voor mij is het moord… gewoon moord.'
8
Ze reden met hun Golf de houten steiger achter het politiebureau af. Het regende zachtjes. Vledder, achter het stuur, zette de ruitenwissers in de eerste versnelling. De Cock blikte geamuseerd om zich heen. De grijze speurder hield van het late najaar met veel regen, loeiende stormen en lange donkere avonden.
De drukte van de avondspits was geluwd. Op het Damrak weerspiegelden de felle lichtreclames kleurrijk in het natte asfalt. Over het brede trottoir schuifelden kooplustigen onder bollende paraplu's langs vrolijke etalages met baardige Sinterklazen en uitbundig grijnzende Pietermannen.
Omdat de traag zwiepende ruitenwissers hem begonnen te irriteren, liet De Cock zich onderuitzakken.
Vledder keek met een zorgelijke blik opzij.
'Ik vond het verhaal van Smalle Lowietje over de Zoekers van Osiris nogal alarmerend. Als men in de boezem van de sekte inderdaad zo te werk gaat als de caféhouder vertelde, dan wordt het tijd dat wij er iets aan gaan doen.'
'Wat?'
Vledder reageerde heftig.
'Smalle Lowietje is in de regel goed geïnformeerd. In zijn verhaal zit vast een kern van waarheid.'
De Cock knikte gelaten.
'In wezen is het geen aanvulling op hetgeen Cornelis Bervoets, de leider van de sekte, ons vertelde. Wanneer iemand van de sekte voor de dood kiest — in de optiek van de sekte: naar een nieuw leven verlangt — dan is elk middel geoorloofd… zelfs een nekschot.'
Vledder grinnikte vreugdeloos.
'We kunnen die waanzin toch niet toestaan?'
De Cock schudde zijn hoofd.
'Geloof is geen waanzin,' antwoordde hij kalm. 'Geloof is een overtuiging. En voor ons politiemensen onaantastbaar. Ik bedoel, we mogen niemand om het belijden van zijn overtuiging veroordelen. Eerst wanneer iemand vanuit die overtuiging een handeling pleegt, die volgens onze wetgeving strafbaar is gesteld, kunnen we als gezagdragers optreden.'
De oude rechercheur drukte zich iets omhoog.
'Adriaan de Leeuw is met een nekschot vermoord,' ging hij geduldig verder. 'Zie jij een mogelijkheid om de sekte daarvoor juridisch aansprakelijk te stellen?'
Vledder schudde geërgerd zijn hoofd.
'Maar het is toch te gek, dat…'
De Cock onderbrak hem.
'De Nederlandse wetgeving,' sprak hij rustig, 'kent geen collectieve schuld. We zullen de man of de vrouw moeten ontmaskeren, die de revolver hanteerde waaruit het dodelijke schot viel. En daarbij komt nog: de Zoekers van Osiris hadden bij de dood van Adriaan de Leeuw geen enkel financieel voordeel. De psychiater had bij testament zijn gehele vermogen overgedragen aan zijn vrouw… de laatstlevende van de echtvereniging.'
'Je bedoelt dat de sekte geen motief had?'
De Cock spreidde zijn beide handen.
'Niet het motief dat Smalle Lowietje ons schetste.'
Vledder keek met een verbeten gezicht naar het rood van een stoplicht, dat naar zijn gevoel te lang weigerde om op groen te springen.
'Deze zaak begint mijn zenuwen te kietelen,' gromde hij. 'Er zit kop noch staart aan.'
De Cock liet zich weer onderuitzakken. De monotoon zwiepende ruitenwissers stoorden hem opnieuw.
'Waar is de amulet van Adriaan de Leeuw?'
'Bij de technische dienst.'
'Heb je al uitsluitsel?'
Vledder reed het kruispunt over en knikte.
'Het materiaal is stieplood met daarover een laagje emaille.'
De Cock grinnikte.
'Smalle Lowietje moet zo'n amulet in handen hebben gehad. Vermoedelijk heeft een van de vrouwtjes van de Wallen als nieuw lid van de sekte het Isisbloed aan de caféhouder laten zien.'
'Helpt ons dat verder?'
De Cock schudde zijn hoofd.
'Ik begrijp nog steeds niet waarom de sekteleider zo'n betrekkelijk waardeloze amulet
zo graag weer in zijn bezit wil hebben.'
'Mevrouw De Leeuw heeft er geen bezwaar tegen dat de amulet van haar man aan de sekteleider wordt teruggegeven.'
'Heb je haar gebeld?'
Vledder knikte.
'Beneden bij de wachtcommandant, toen jij met Lodewijk van Weegen bezig was. Ze was erg timide. Haar stem klonk zwak. Ze vertelde, dat zij op verzoek van rechercheur Harold Buijs naar het politiebureau aan de Flierbosdreef was gegaan en daar met haar zoon had gesproken.'
Het gezicht van De Cock verstarde.
'Pijnlijk.'
'Ze zei, dat ze zich met haar zoon Ronald had verzoend en dat ze graag met de familie van het slachtoffer in contact had willen komen om… ook namens haar zoon… spijt te betuigen. Ze was nogal ontstemd over de houding van de politie.'
'Hoezo?'
'Harold Buijs had haar de naam van het slachtoffer niet willen noemen.'
De Cock knikte instemmend.
'Begrijpelijk. Daarvoor is het nog te vroeg.'
Via de Wibautstraat en het Prins Bernhardplein bereikten ze de Gooiseweg.
Vledder keek opzij.
'Wat is het adres van die voetballer?'
'Houtzaagmolen 357.'
'Weet jij het te vinden?'
De Cock grinnikte.
'Feilloos. In ken Duivendrecht nog uit de tijd dat Baantjer daar woonde. Ik ging destijds wel eens bij hem op bezoek om mij te beklagen over zijn ongebreidelde fantasie.'
'Waar woont hij nu?'
'In Medemblik.'
'Hij schrijft nog steeds over ons.'
De Cock zuchtte omstandig.
'We kunnen het hem moeilijk verbieden.'
Vledder zette de Golf op een parkeerplaatsje. De rechercheurs stapten uit en gingen te voet verder. Het regende nog steeds. De Cock likte aan een regendruppel die van het puntje van zijn neus gleed. De beide rechercheurs blikten om zich heen. Het woonerf in de Houtzaagmolen maakte een verlaten indruk.
Voor nummer 357 bleven ze staan en bewonderden de kleine, goedverzorgde voortuin, afgescheiden met coniferen.
Nog voor De Cock had aangebeld, ging de buitendeur open. In de deuropening verscheen een stevig gebouwde jongeman in een strakke spijkerbroek. Zijn lichtblonde haren glansden in het licht van de buitenlantaarn. Hij stapte met uitgestoken hand op de grijze speurder toe.
'U moet bij mij zijn, meneer De Cock,' riep hij opgewekt.
De oude rechercheur keek hem verrast aan.
'U wist dat ik zou komen?' vroeg hij verwonderd.
De jongeman glimlachte. Hij drukte ook Vledder de hand en wees naar de voordeur.
'Kom binnen. Melanie en ik zitten al een paar uur op u te wachten.'
Hij ging de rechercheurs voor naar een gezellige woonkamer met veel pluchen speelgoedbeesten en diepe fauteuils in een kleurrijk bloemmotief met veel geel van zonnebloemen.