De heer glimlachte.
'Ik ben Gaston,' sprak hij warm. 'Gaston Montperlier. Mijn vrouw en ik zijn op uw bezoek aan ons voorbereid. Onze goede vriend hoofdcommissaris Opdenbroecke heeft uw komst gemeld.'
De Cock plukte aan zijn neus.
'Heel attent van de heer Opdenbroecke.'
Gaston Montperlier knikte.
'Hij wilde niet dat wij van een plotseling bezoek van rechercheurs uit Amsterdam zouden schrikken.'
'Ik begrijp het.'
Gaston Montperlier ging de beide rechercheurs zwijgend voor naar een klein, intiem vertrek, gezellig burgerlijk gemeubileerd in biedermeierstijl, en stelde hen aan zijn echtgenote voor.
De Cock schatte mevrouw Montperlier op voor in de dertig. Ze droeg een nauwsluitende zwarte japon en oogde broos en kwetsbaar. Haar lange blonde haren golfden langs haar bleek, ovaal gezicht, waarin een paar helblauwe ogen glansden. Ze keek naar De Cock op.
'Behandelt u in Holland de moord op Hannelore?' vroeg ze vriendelijk.
'Zijdelings.'
'Weet u al wie haar heeft omgebracht?'
De Cock schudde zijn hoofd.
'Ik hoop door u wat meer begrip over de achtergronden te krijgen.'
Mevrouw Montperlier zuchtte.
'Ik ben erg van haar dood geschrokken. Ik was sterk aan Hannelore gehecht… en zij aan mij. We hadden een goede band samen.'
'Dat heb ik van uw zwager vernomen.'
'Toen ik tijdens de begrafenis van Hannelore in Huizen was, ben ik al door rechercheurs ondervraagd. Het had weinig nut. Ik kon hen niet veel wijzer maken. Wat kon ik zeggen over haar dood? Ik weet niet veel meer dan dat zij gelukkig was getrouwd met Jean-Pierre de Brunetière. Een man van goede familie.'
De Cock nam het fotootje uit de binnenzak van zijn colbert en liet het haar zien.
'Kent u deze mensen?'
Mevrouw Montperlier schudde langzaam haar hoofd.
'Een slechte foto. De gezichten zijn nauwelijks te onderscheiden.'
'Op de achterkant van het kiekje staat: Wij in Hove. Ik heb begrepen, dat Hove niet ver van Antwerpen ligt. Kunt u zich herinneren dat u in de plaats Hove heeft gewoond?'
Mevrouw Montperlier knikte.
'Toen ik klein was woonden wij daar in een grote boerderij.'
'Uw eigen naam is Gottlieb… Mariska Gottlieb?' 'Ja.'
'Hebt u nog meer broers of zusters dan Hannelore?'
'Nee.'
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
'Lilian Gottlieb?'
Mevrouw Montperlier schudde haar hoofd.
'Ik ken geen Lilian Gottlieb,' antwoordde ze beslist.
De Cock verborg zijn verbazing en liet het onderwerp verder rusten.
'Leven uw ouders nog?'
Mevrouw Montperlier schudde haar hoofd.
'Ik heb geen ouders meer. Ze zijn beiden in Hove begraven.'
'En in Hove gestorven?'
Mevrouw Montperlier knikte.
'Gelijktijdig. Na hun dood zijn Hannelore en ik bij een pleeggezin in Antwerpen ondergebracht. Hier zijn we naar school gegaan.'
Ze keek met een glimlach van vertedering naar haar man. 'En hier heb ik Gaston leren kennen.'
De hersens van De Cock werkten razendsnel.
'Waaraan zijn uw ouders gestorven?'
'Bij een ongeval.'
'Een verkeersongeval?'
Mevrouw Montperlier trok haar schouders op.
'Onze pleegouders hebben er nooit over gesproken en ik heb nooit naar bijzonderheden durven vragen. De dood van mijn ouders is altijd door een soort taboe omgeven.'
De Cock keek haar schuins aan.
'Hebt u zich nooit afgevraagd waarom?'
Mevrouw Montperlier zuchtte.
'Ik heb het idee, dat men Hannelore en mij in onze jeugd tegen de waarheid heeft willen beschermen.'
'En daarom zweeg.'
'Precies.'
De Cock strekte zijn rechterwijsvinger naar haar uit.
'Hannelore,' sprak hij streng, 'leed kort voor haar dood aan trauma's. Ze was daarvoor al enige tijd in behandeling bij psychiater De Leeuw in Amsterdam. Er moet in haar jeugd iets zijn gebeurd wat haar destijds hevig heeft geschokt… een herinnering die onverwerkt is gebleven.'
Mevrouw Montperlier knikte.
'Ik weet het.'
'Wat?'
'Dat Hannelore aan trauma's leed.'
De Cock gebaarde ongeduldig.
'Weet u ook de oorzaak?'
Mevrouw Montperlier knikte opnieuw.
'Ze… eh, ze heeft het mij verteld,' antwoordde ze aarzelend.
De Cock boog zich naar haar toe.
'Wat heeft ze u verteld?' vroeg hij gehaast.
Mevrouw Montperlier sloot even haar ogen.
'Hannelore had steeds dezelfde droom… een nachtmerrie, die haar kwelde… die haar niet losliet. Soms wilde ze 's avonds niet naar bed… bang dat in haar slaap de droom terugkwam.'
'Heeft zij u verteld wat zij droomde?'
Mevrouw Montperlier friemelde aan de zoom van haar japon.
'In die droom werd ze 's nachts op de boerderij in Hove wakker. Het stormde buiten. Regen kletterde tegen het raam van haar kamer Ze ging haar bedje uit, trok een mantel aan over haar pyjama en liep naar de stal. Ze verzorgde daar een verstoten lammetje en ze was bang dat het jonge dier kou leed. Tot haar verwondering stond een van de staldeuren open. Ze sloop dichterbij en zag hoe twee vrouwen onze vader en moeder op de grond hielden. Er klonken twee schoten. Daarna was alles stil en slopen de vrouwen weg. Hannelore ging naar onze vader en moeder en zag en hoorde, dat beiden niet meer bewogen en niet meer luisterden.'
Er viel een stilte. Het tikken van de pendule op de schoorsteenmantel klonk indringend. Het verhaal van mevrouw Montperlier had diepe indruk gemaakt. Vledder zat met gebogen hoofd en Gaston Montperlier staarde voor zich uit. Hij was de eerste die de stilte verbrak. Verwonderd keek hij zijn vrouw aan.
'Ik hoor dit verhaal voor de eerste keer,' sprak hij hees.
Mevrouw Montperlier knikte.
'Ik heb Hannelore destijds beloofd om het aan niemand te vertellen. Ik vond dat het nu tijd was om niet langer te zwijgen.'
De Cock wenkte om aandacht.
'Heeft Hannelore die twee vrouwen in de stal van de boerderij in Hove herkend?'
Mevrouw Montperlier vouwde haar handen in haar schoot.
'Hannelore heeft altijd gezegd, dat zij de gezichten niet heeft kunnen onderscheiden.'
'En dat heeft u geloofd?'
Mevrouw Montperlier stak haar gevouwen handen naar voren.
'Ik ben er altijd van uitgegaan, dat het slechts een droom was… dat het verhaal niets met de realiteit te maken had.'
De Cock knikte begrijpend.
'Buiten aan u… aan wie heeft Hannelore haar… eh, haar droom verder nog verteld?'
Mevrouw Montperlier maakte een verontschuldigend gebaar.
'Wellicht… wellicht aan haar psychiater.'
14
De Cock voelde zich gespannen. Hij vroeg zich af of hij alles goed had georganiseerd… of in de fuik, die hij had opgezet, niet ergens een zwakke plek zat of een scheur. Wilde hij tot een sluitende bewijsvoering komen, dan mocht er niets misgaan. Bovendien begreep hij nog niet wat er zou gaan gebeuren… hoe het precies in zijn werk ging.
Een moordenaar of moordenares, zo was zijn ervaring, veranderde niet graag zijn of haar vertrouwde werkwijze. Een wurger hanteerde in de regel geen pistool en een gifmengster greep niet naar een stiletto.
De Cock was er vrijwel van overtuigd, dat opnieuw voor een nekschot zou worden gekozen. Dat nekschot had hem aanvankelijk wat problemen bezorgd. Hij had zich afgevraagd of een nekschot zonder hulp van anderen kon worden toegediend. In dat geval was er niet alleen sprake van een moordenaar, maar ook van een mededader. Hij had er misdaadliteratuur op nagelezen en was tot de ontdekking gekomen, dat het zonder hulp kon. Voorwaarde was een vertrouwensrelatie en de daaraan gekoppelde argeloosheid van het slachtoffer. En dat paste in het patroon van de moorden.