De Cock tuitte zijn lippen.
‘Och,’ sprak hij gelaten, ‘Suzette de Tournes is een bijzondere naam. Een naam, die gemakkelijk in het geheugen blijft hangen.’ Hij grijnsde. ‘Het is in ieder geval iets om op in te haken… een verband, hoe gering ook. We zullen moeten zoeken naar overeenkomsten tussen Stella Bernard en Suzette de Tournes. Op een of andere manier moet in het leven van beiden toch een motief voor moord liggen.’
‘En Louise de Coligny?’
Het gezicht van De Cock versomberde.
‘Ze past er niet in. Nog niet. Ik heb ook geen flauw idee hoe ik die moordaanslag op haar gisteravond in Utrecht moet inschatten. Bruut geweld met een auto op de openbare weg… Het wijkt in opzet en uitvoering zo sterk af van de moorden op Stella Bernard en Suzette de Tournes.’
Vledder tikte opnieuw op het dossier.
‘En weet je wat ik hierin ook niet ben tegengekomen?’ sprak hij lichtelijk geërgerd. ‘Een simpel antwoord op de vraag: waarom?’ ‘Waarvan?’
‘Haar reis naar Enkhuizen. Stella Bernard woonde in Amsterdam. Waarom ging ze op reis? Wat had ze in Enkhuizen te zoeken?’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Heeft men nooit geprobeerd dat te achterhalen?’
Vledder maakte een onzeker gebaartje.
‘Vermoedelijk wel,’ sprak hij weifelend. ‘In ieder geval heeft men het antwoord nooit gevonden.’
De Cock blikte naar de grote klok in de recherchekamer. ‘Hoe laat is de sectie?’
‘Tien uur.’
‘Dan mag je wel voortmaken. Dokter Rusteloos wordt altijd wat humeurig als je te laat komt.’ De oude rechercheur pakte een map met foto’s uit een lade van zijn bureau, stond op en slenterde naar de kapstok.
Vledder klapte het dossier dicht en liep hem na.
‘Wat ga jij doen?’
‘Kuieren… ken je dat? Naar de Prinsengracht, hoek Brouwersgracht.’
‘Wat is daar?’
De Cock glimlachte.
‘Op de Prinsengracht nummer tien, op de vijfde etage, woont ene Pieter de Boer.’
Vledder trok zijn neus iets op. ‘Wie is Pieter de Boer?’ De Cock wurmde zich in zijn regenjas en zette zijn hoedje op zijn stugge grijze haren.
‘Vanmorgen,’ legde hij geduldig uit, ‘voor ik van huis ging, heb ik nog even met Jan Westerneng van de spoorwegrecherche gebeld. Hij was zo vriendelijk om wat navraag voor mij te doen. Zie je, Pieter de Boer, die zich Peet laat noemen, is steward bij Wagon-Lits. Hij is nu thuis, heeft avonddienst, maar gistermorgen liep hij met zijn karretje met koffie en andere dranken en versnaperingen door de trein die van Nijmegen naar Amsterdam reed.’
Vledder keek hem aan.
‘Jij denkt ook aan alles.’
In zijn stem trilde bewondering.
De grijze speurder knikte en liep de kamer uit. Bij de deur draaide hij zich even om.
‘Als je het nog niet wist,’ sprak hij grijnzend, ‘rechercheren is een vak.’
De Cock sjokte op zijn gemak over de Nieuwendijk, stak de Martelaarsgracht over en liep verder in de richting van de Haarlemmerstraat. Het liefst deed hij zijn werk te voet, waggelend in zijn zo typische slenterpas. De Cock hield niet van auto’s. Dat motorisch gedoe was hem een gruwel. De stad was er ook niet geschikt voor. Amsterdam was gebouwd voor dekschuiten, handkarren en een enkele sleperswagen.
Hij slenterde langs de vergane glorie van de West Indische Compagnie en ging aan het einde van de Haarlemmerstraat linksaf de Korte Prinsengracht op.
Op de hoek van de Brouwersgracht, bij het gebouw waar in vroeger tijden met een stoomhamer de stokvis werd gebeukt, bleef hij staan en keek schuin rechts naar het rijtje prachtige oude gevels op de Prinsengracht. Het oude Amsterdam was mooi, bedacht hij somber, te mooi voor zoveel misdaad. Hij trok de kraag van zijn regenjas omhoog. Het begon weer te regenen. Hij schoof zijn hoedje verder naar voren en liep over de bruggetjes naar de Prinsengracht.
Bij nummer tien bleef hij staan en keek door het etalageraam verliefd naar de fraaie staaltjes handwerk van meubelmaker Beekman. Toen belde hij aan en liep de trap op naar de vijfde etage. Peet de Boer bleek een lange, slungelige jongeman van voor in de twintig met een bleke gelaatskleur en een vlasblond snorretje op zijn bovenlip. Hij bood de oude rechercheur een gammele rieten stoel en nam tegenover hem plaats.
‘U bent echt van de recherche?’
De Cock glimlachte.
‘Naar mijn gevoel… langer dan een eeuwigheid.’ Hij wuifde het grapje weg en keek rond. De kamer was schaars gemeubileerd. Aan de wanden hingen veelkleurige posters van een popgroep en een reisbureau. Op een tafeltje met één poot stond een goudkleurig kooitje met een blauwe parkiet. Het vogeltje kirde om aandacht.
De grijze speurder trok zijn gezicht in een ambtelijke plooi en richtte zijn aandacht weer op de jongeman.
‘Ik doe hier in Amsterdam dienst aan het politiebureau in de Warmoesstraat.’
De jongeman keek hem wantrouwend aan.
‘Hoe komt u aan mijn naam en adres?’
De Cock wuifde.
‘In sommige gevallen werken we samen met de spoorwegrecherche.’ Hij boog zich iets naar voren. ‘U bent toch steward bij Wagon-Lits?’
‘Ja, dat ben ik.’
‘U bediende de trein die gistermorgen om negen uur veertien uit Nijmegen naar Amsterdam vertrok en daar om tien uur vierenveertig aankwam?’
‘Inderdaad.’
‘U weet dat er in die trein een moord is gepleegd?’
De jongeman knikte.
‘Dat heb ik gehoord, maar daar heb ik niets mee te maken.’ De Cock liet een glimlach langs zijn lippen glijden. ‘Dat beweer ik ook niet. Ik vraag mij alleen af of u iets hebt gezien, gehoord, opgemerkt… iets wat voor ons van belang kan zijn.’ Peet de Boer trok zijn schouders op.
‘Niets… niets bijzonders. Het was een gewone treinrit, zoals alle andere.’
De Cock zuchtte.
‘U weet wie er werd vermoord?’
‘Die blonde griet in de eerste klasse.’
‘Hebt u haar bediend?’
Peet de Boer schudde zijn hoofd.
‘Haar niet. Ze had niets nodig. Wel die oude dame die bij haar zat.’ De Cock kwam met een ruk naar voren.
‘Er zat een dame bij haar in de coupé?’
Peet de Boer knikte.
‘Ze nam koffie.’
7
Vledder keek De Cock ongelovig aan.
‘Een gedistingeerde oude dame met zilvergrijs haar in een keurig donkerbruin mantelpakje van grove tweed, waaronder een beige blouse met volanten?’
De grijze speurder knikte.
‘Volgens onze steward.’
‘En zij zat vanaf Utrecht in de eersteklascoupé bij Suzette de Tournes.’
‘Precies. Ze zaten tegenover elkaar bij het raam. Verder waren er geen passagiers in die coupé.’
Vledder stak zijn beide handen voor zich uit.
‘Dan moet zij het hebben gedaan. Dan is zij de vrouw die Suzette de Tournes vermoordde.’
De Cock trok een bedenkelijk gezicht.
‘Die oude dame?’
Vledder knikte nadrukkelijk.
‘Wie anders? En als zij zelf die moord niet heeft begaan, dan gebeurde het toch in haar bijzijn. In dat geval liet ze het toe… stak geen hand uit. Maar mij lijkt het veel aannemelijker dat ze de dader bij zijn daad behulpzaam was.’
‘Medeplichtig.’
De ogen van de jonge rechercheur begonnen te glinsteren. ‘Dat moet het zijn!’ riep hij enthousiast. ‘De oude dame hield het slachtoffer onder controle tot de werkelijke dader de coupé binnenstapte om de moord te begaan.’ Hij zweeg even. ‘De werkelijke dader kan gewoon tweede klasse hebben gereisd en tussen Utrecht en Amsterdam naar de eersteklaswagon zijn gelopen om daar de moord te plegen.’