Выбрать главу

Onwennig, met in zijn rechterhand een uitbundig boeket bloemen, stond De Cock aan het voeteneinde en keek op haar neer. In het grote, brede ziekenhuisbed leek ze klein en fragiel. Haar hoofd was omzwachteld met verband. Een plukje kastanjebruin haar krulde er opstandig onderuit.

Louise de Coligny sloeg haar ogen op. Er vonkte een korte blik van herkenning en een moede glimlach speelde om haar mond. ‘De Cock,’ lispelde ze zacht.

De oude rechercheur liep om het bed heen en legde het boeket naast haar op het kussen. ‘Ze hadden geen kleinere bosjes meer,’ sprak hij verontschuldigend.

‘Dat is lief van u.’

De Cock schoof zijn onderlip iets vooruit.

‘Lief… dat zijn politiemensen… soms.’

Louise de Coligny keek zoekend om zich heen.

‘Is die jongeman niet bij u?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Die zit beneden in de wagen. Mokkend. Hij wilde niet mee. We hadden een verschil van mening.’

‘Komt dat bij rechercheurs ook voor?’

De Cock knikte nadrukkelijk.

‘Wij vormen niet die hechte eenheid, zoals dat naar buiten toe wel eens lijkt.’ Hij gniffelde. ‘En dat is maar goed ook.’ De oude rechercheur pakte een stoel van onder het bed en ging naast haar zitten.

‘Hoe voel je je?’ vroeg hij vriendelijk.

‘Belabberd.’

De Cock lachte om het woord.

‘En hoe is de heup?’

Louise de Coligny drukte zich met haar ellebogen iets omhoog. ‘Mijn heup schijnt erg mee te vallen,’ sprak ze met een van pijn vertrokken gezicht. ‘Hij is niet gebroken. Op de foto’s is geen breuk te zien. En daar ben ik erg blij om.’ Haar rechterhand gleed tastend naar haar gezicht. ‘Maar die wond aan mijn hoofd zal mij nog wel een poosje in het ziekenhuis houden.’ De Cock knikte begrijpend. Hij boog zich iets naar haar toe. ‘Die vrouw… die vreemde vrouw, die jou om de paar maanden belde met bedreigingen… heb je die ooit gezien?’

‘Nee, ik ken alleen haar stem.’

‘Heb je je wel eens een voorstelling van haar gemaakt?’ Louise de Coligny knikte vaag.

‘Zo’n beetje.’

De Cock streek even over zijn grijze haren.

‘Als ik jou zeg: een gedistingeerde oudere dame met zilvergrijs haar in een keurig donkerbruin mantelpakje van grove tweed, waaronder een beige blouse met volanten… hoe reageer je dan?’ Louise de Coligny keek de oude rechercheur met verschrikte ogen aan. Ze zag doodsbleek. Alle kleur was uit haar gezicht vertrokken.

‘Dat… dat… dat moet haar zijn,’ stamelde ze onthutst. ‘Dat moet haar zijn. Zo had ik mij haar gedacht. Dat beeld past bij die stem door de telefoon.’ Ze likte aan haar droge lippen en ademde diep. ‘Hebt u haar… hebt u haar gepakt… gearresteerd… weet u wie zij is?’

De Cock schudde traag zijn hoofd.

‘Ik heb die omschrijving,’ sprak hij droevig, ‘van de steward van de trein. Zo’n vrouw, ik bedoel een vrouw met dat signalement, zat gistermorgen bij Suzette de Tournes in de coupé.’ In de fraaie ogen van Louise de Coligny kwam een dromerige blik.

‘Suzette de Tournes,’ sprak ze zacht. ‘Is zij het meisje dat werd vermoord?’

De Cock knikte. ‘Ken je haar?’

Louise de Coligny staarde voor zich uit.

‘Nee, nee, ik ken haar niet. Ik heb die naam wel eens gehoord… gelezen.’

‘In verband waarmee?’

Louise de Coligny maakte een wrevelig gebaartje.

‘Dat weet ik niet meer. De Tournes… Suzette de Tournes… de naam komt mij bekend voor.’

De Cock plukte aan zijn onderlip.

‘Ben je gistermorgen, na die moord in de trein, nog opgebeld?’ ‘Door die vrouw?’

‘Ja.’

Louise de Coligny schudde haar hoofd. Op haar lieve gezicht kwam een harde trek. ‘Ik denk, dat zij haar vergissing van gistermorgen heeft bemerkt en gisteravond iemand heeft gestuurd om die vergissing alsnog goed te maken.’

De Cock keek haar onderzoekend aan.

‘Je bedoelt dat die moordaanslag op jou gisteravond het werk is van diezelfde vrouw?’

Louise de Coligny knikte nadrukkelijk.

‘Het was haar opdracht om mij te vermoorden.’

Vledder hield met een lichte buiging het portier van de oude Volkswagen voor De Cock open. ‘Het spijt mij oprecht,’ sprak hij vrolijk spottend, ‘dat ik u geen beter vervoermiddel kan aanbieden. Amsterdam is een noodlijdende gemeente.’

De oude rechercheur stapte in.

‘Met een noodlijdend politiekorps.’

Vledder gniffelde.

‘En nooddruftige rechercheurs.’ Hij klapte het portier dicht, liep om de wagen heen en ging achter het stuur zitten. ‘Mag ik u beleefd vragen,’ sprak hij plechtig, ‘waar meneer wenst dat ik hem heenbreng?’

De Cock keek hem verward aan.

‘Wat is er?’ vroeg hij verwonderd. ‘Is het je in je bol geslagen?’ De uitdrukking op het gezicht van de jonge rechercheur veranderde.

‘Toen jij daarboven in het Academisch Ziekenhuis was,’ sprak hij ernstig, ‘heb ik alles nog eens overdacht.’

‘En?’

Vledder maakte een verontschuldigend gebaartje.

‘Ik was weer eens te voorbarig. Je hebt gelijk, die steward is nog niet rijp voor een arrestatie. Het is inderdaad mogelijk dat hij zich zijn medewerking niet bewust is geweest… dat hij door de werkelijke dader is misbruikt.’

De grijze speurder knikte voor zich uit.

‘Ik heb die Pieter de Boer er niet naar gevraagd. Ik wist vanmorgen ook nog niets van die vermoedelijk vergiftigde koffie af. We moeten hem er nog eens over benaderen. Misschien herinnert hij zich iets… iemand, die hem verzocht om de conducteur een beker koffie aan te reiken.’

Vledder startte de motor en reed van de parkeerplaats van het ziekenhuis weg. ‘Als ik jou zo hoor,’ sprak hij nadenkend, ‘dan wil jij van enige kwade trouw van die steward niets weten?’ De Cock maakte een lichte schouderbeweging.

‘Ik heb hem gezien… ik heb met hem gesproken… jij niet. Het is een lange, slappe, slungelige jongen. Niet bijster intelligent.’ Vledder knikte begrijpend.

‘En dat moet de dader volgens jou wel zijn?’

De Cock kneep zijn lippen samen. De grillige accolades rond zijn mond verstarden in een strakke lijn.

‘Er steekt een plan achter die moorden,’ sprak hij grimmig. ‘Een duivels plan… uitgedacht door een duivelse geest. En duivelse geesten genieten nu eenmaal het voorrecht om over een meer dan normale intelligentie te beschikken.’ Hij zuchtte. ‘Ik weet niet waarom Onze Lieve Heer dat zo heeft uitgedacht.’ Vledder lachte.

‘Als een beproeving voor rechercheurs.’

Een tijdlang reden ze zwijgend voort, Utrecht uit, de A2 op. Bij Breukelen gleed het markante dak van Oriental Palace aan hen voorbij.

‘Gaan we terug naar de Kit?’

De Cock knikte.

‘Misschien zijn er nog nieuwe ontwikkelingen. Bovendien liggen er in de lade van mijn bureau nog een boterham en een appeltje op mij te wachten.’

Vledder blikte opzij.

‘Wat wist Louise de Coligny?’

De Cock liet zich wat onderuitzakken.

‘Ze is ervan overtuigd dat die moordaanslag op haar gisteravond ook het werk is van die vrouw, die haar regelmatig via de telefoon bedreigt. Ze zou haar vergissing hebben willen goedmaken.’ Vledder fronste zijn wenkbrauwen.

‘Zat er een vrouw aan het stuur van de wagen van de moordaanslag?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Dat was een man. Een man, van wie zij geen beschrijving kan geven. Ze heeft slechts een glimp van hem gezien toen hij met zijn lichtblauwe Mercedes in een razende vaart van haar wegreed.’

Vledder reageerde verrast.

‘Een lichtblauwe Mercedes?’

‘Dat zei ze.’

Vledder reed bijna de vluchtstrook op.

‘Jean de Tournes,’ hijgde hij.

De Cock keek hem niet-begrijpend aan.