Vledder gniffelde.
‘Hij zette jou klem.’
De Cock maakte een hulpeloos gebaartje.
‘Het antwoord bevredigde mij niet,’ reageerde hij wrevelig, ‘omdat het hele verhaal van die liefdesaffaire mij niet bevredigde. Maar ik zag geen mogelijkheid om verder aan te dringen.’ Vledder keek hem nadenkend aan.
‘Jij bent van mening dat Jean de Tournes haar langs een andere weg heeft leren kennen?’
De Cock wreef over zijn brede kin.
‘Dat vermoed ik, hoewel ik daarvoor geen aanwijzingen heb. Het vreemde daarbij is, dat Louise de Coligny vanmiddag in dat Academisch Ziekenhuis, op mijn vraag of zij Suzette de Tournes kende, antwoordde: “Nee, nee, ik ken haar niet. Ik heb die naam wel eens gehoord of gelezen.” En dat sluit weer aan op hetgeen Paul zegt, dat hij de naam Suzette de Tournes kent uit een rapportage van een detectivebureau. We kunnen gevoeglijk aannemen dat ook Louise dat rapport heeft gelezen en zich, net als hij, die naam herinnert.’
Vledder trok een vies gezicht.
‘Het stinkt.’
De grijze speurder knikte.
‘Je hebt gelijk, Dick Vledder, het stinkt. De vraag is alleen… waar? En ik heb het akelige gevoel dat het nog heel lang kan duren voor wij de beerput hebben gevonden.’
Een tijdlang zwegen beide rechercheurs, eenieder verzonken in zijn eigen gedachten. Hoewel over enkele dagen het jaar zijn langste dag had bereikt, werd het buiten al donker. Het rumoerige seksbedrijf kwam langzaam op volle gang. Door de half openstaande ramen drong het geroezemoes tot hen door. Het was druk in de smalle Warmoesstraat. Een dronken sloeber zong met een onvervalst Jordaan-accent een droevig lied van liefde en dood. Een hond kefte en een jong hoertje krijste verwensingen naar een hengst.[4]
Vledder boog zich ineens naar voren.
‘Jean de Tournes,’ stelde hij nadrukkelijk, ‘leeft, zoals jij zegt, in de stellige overtuiging dat onze Louise de Coligny verantwoordelijk is voor de dood van zijn dochter Suzette.’
‘Ja.’
‘Jean de Tournes is, zo hebben wij geconstateerd, in het bezit van een lichtblauwe Mercedes.’
De Cock glimlachte.
‘En?’
‘Heb jij hem openlijk van die moordaanslag in Utrecht beschuldigd?’
De oude rechercheur knikte traag.
‘Dat heb ik. Inderdaad.’
Vledder stak wild zijn beide handen naar voren.
‘Wat zei hij?’
De Cock streek tergend langzaam met zijn pink over de rug van zijn neus. Het was een gebaar voor het effect.
‘Jean de Tournes,’ sprak hij smalend, ‘heeft een alibi. Er is een man, die kan getuigen dat hij gisteravond na zijn bezoek aan ons bureau, zijn woning in de Beethovenstraat niet meer heeft verlaten.’
‘Wie is die man?’
Op het gezicht van de grijze speurder kwam een grijns. ‘Richard Bernard… de vader van de vermoorde Stella.’
10
Gewoontegetrouw stapte De Cock de volgende morgen ruim een halfuur te laat de grote recherchekamer binnen. Hij grinnikte vrolijk toen zijn zeilend hoedje op een haar na de haak van de kapstok miste. Hij deed zijn oude regenjas uit en raapte zijn hoedje op. Daarna slenterde hij naar zijn bureau. Vledder keek van zijn schrijfmachine op.
‘Heb jij variabele werktijden?’
De oude rechercheur keek hem niet-begrijpend aan. ‘Wat zijn dat voor tijden?’
Vledder antwoordde niet. Hij wees voor zich uit.
‘Je moet bij commissaris Buitendam komen. Hij vroeg een halfuur geleden al naar je.’ Hij grijnsde. ‘Ik zou mij maar warm aankleden. Hij had een gezicht als een oorwurm.’
De Cock trok gelaten zijn schouders op.
‘Zeker slecht geslapen.’
Vledder schoof zijn schrijfmachine iets van zich af. ‘Ik weet niet wat hij op zijn hart had, maar volgens mij was hij aardig in zijn wiek geschoten. Hij had het over al dat gedoe buiten mij om.’
De Cock fronste zijn wenkbrauwen.
‘Al dat gedoe buiten mij om?’ herhaalde hij.
Vledder knikte.
‘Dat zei hij.’
De Cock trok zijn gezicht strak en stapte naar de deur. Vledder kwam haastig achter zijn bureau vandaan en liep hem na. ‘Beloof me één ding.’
De Cock draaide zich half om.
‘En dat is?’
De jonge rechercheur legde vertrouwelijk zijn hand op de schouder van zijn oude collega.
‘Probeer een beetje vriendelijk voor hem te zijn.’
Commissaris Buitendam strekte zijn rug en legde zijn handen gevouwen voor zich op zijn bureau. Zijn lange, smalle gezicht stond ernstig. ‘Ik zal je dit keer niet uitnodigen om te gaan zitten, De Cock,’ sprak hij geaffecteerd. ‘Je doet maar wat je verkiest.’ Hij kuchte een paar maal indrukwekkend. ‘Ik heb drie zaken waarover ik mijn ongenoegen zou willen uitspreken.’ De grijze speurder glimlachte fijntjes.
‘Drie, commissaris, drie is te veel… voor een simpele rechercheur… op één dag.’
Commissaris Buitendam dr ukte zijn handen steviger in elkaar. Zijn knokkels werden wit, maar op zijn vale wangen kwam wat kleur. ‘Ik wens van jouw flauwe grappen verschoond te blijven,’ riep hij streng, bestraffend. ‘Er zijn meer uitspraken van jou die niet in goede aarde vallen. Maar laat ik het eerst met jou hebben over de affaire Vledder.’
De Cock keek verrast op.
‘Bestaat er zoiets als een… eh, een affaire Vledder?’ vroeg hij verbaasd.
Commissaris Buitendam knikte heftig.
‘Ik heb de jongeman bij de hoofdcommissaris voorgedragen tot een bevordering. Tot mijn ontsteltenis heeft hij die bevordering geweigerd en ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat hij dat op jouw aanraden heet gedaan.’
Hij zweeg enkele seconden. Zijn neusvleugels trilden. ‘En ik accepteer niet,’ riep hij fel, ‘dat jij mijn beleidsplannen doorkruist.’
De Cock onderdrukte een opkomende woede.
‘Het was Vledder zijn eigen beslissing,’ sprak hij rustig, zichzelf kalmerend. ‘Hij weigerde om de consequenties van zijn bevordering.’
‘Welke consequenties?’
‘Dat hij niet meer met mij zou kunnen optrekken. Hij zal de bevordering zeker aanvaarden als u hem voorlopig nog aan mijn zijde laat opereren.’ De oude rechercheur toonde zijn beminnelijkste glimlach. ‘Als… eh, als u uw… eh, uw beleidsplannen in die zin zou willen ombuigen?’
Tot verwondering van de grijze speurder reageerde commissaris Buitendam niet onmiddellijk met een heftig afwijzen, maar verzonk in gepeins. Na enige tijd knikte hij voor zich uit. ‘Ik zal het in overweging nemen.’ Hij trok zijn rug weer recht en veranderde van toon.
‘Dan ben ik gisteravond laat nog benaderd door de heer Jean de Tournes, een vooraanstaand burger van onze stad en vader van de zo ongelukkig om het leven gekomen Suzette. De heer De Tournes toonde zich uiterst verbolgen over jouw houding. Hij had de indruk dat jij zijn uitlatingen niet geheel serieus nam. Toen hij een oude liefdesaffaire als motief voor de moord op zijn dochter uiteenzette, was jouw reactie…’ De commissaris raadpleegde een notitie op zijn bureau, ‘…als dergelijke zaken steeds tot moord zouden leiden, dan zou in ons land de capaciteit van kerkhoven, begraafplaatsen en crematoria aanmerkelijk dienen te worden uitgebreid.’ De commissaris keek op. ‘Een dergelijke opmerking, De Cock, vind ik ongepast.’
De grijze speurder keek zijn chef onbewogen aan.
‘U memoreerde driemaal on-ge-noe-gen,’ sprak hij kalm. ‘Wat was de derde?’
Commissaris Buitendam bracht zijn handen naar voren en drukte de vingertoppen tegen elkaar.
‘Ik heb begrepen,’ sprak hij bedachtzaam, ‘dat jij buiten mij om, van meester Medhuizen, onze nieuwe officier van justitie, de opdracht hebt aanvaard om een oude moordzaak in behandeling te nemen.’
4