Выбрать главу

Vledder reageerde verward.

‘Wat voor plastic bekertje?’

De Cock zwaaide geëmotioneerd.

‘Volgens steward De Boer nam de dame in de coupé bij Suzette de Tournes koffie. Dat krijg je tegenwoordig in zo’n wit plastic bekertje. En wat doe je als dat bekertje leeg is?’

‘Dat doe je in de prullenbak.’

De grijze speurder knikte instemmend.

‘Juist. En daar heeft Ben Kreuger het blijkbaar niet gevonden.’ Op zijn breed gezicht kwam een grijns. ‘Een bandje met een volledige naam en adres laat de moordenaar nonchalant in de prullenbak achter… een plastic bekertje, waaruit hij of zij koffie dronk, neemt men mee.’ Hij liet zich weer onderuitzakken. ‘Merkwaardig, Dick Vledder, uiterst merkwaardig.’

11

Ze reden zwijgend verder. Vledder stuurde de Volkswagen via de Wibautstraat naar het Prins Bernhardplein en reed daarna rechts naar de Berlagebrug. Vandaar volgden ze de linkeroever van de Amstel. Na een ontluisterende reeks onverklaarbaar bewoonde afbraakschuiten, die het fraaie uitzicht benamen, prijkte de rivier in al zijn sobere schoonheid. De zware regenval van de laatste dagen had het peil hoog opgevoerd. Een lichte bries dreef het water spattend over de beschoeiing.

De Cock drukte zich iets omhoog.

‘Hij is toch thuis?’

Vledder knikte.

‘Nadat ik met Ben Kreuger contact had gehad over zijn onderzoek en dat adresbandje, heb ik zijn kantoor gebeld. Hij heeft een imen exportbedrijf aan de Herengracht. Iemand zei mij daar, dat hij gewoon thuis was in zijn huis aan de Amstel.’ ‘Heb je je als rechercheur gemeld?’

De jonge rechercheur trok een bedenkelijk gezicht.

‘Dat leek mij in dit geval niet zo verstandig. Ik heb gezegd dat ik Vleddèr was… directeur Vleddèr van de Groot Bayerische Handelsonderneming in Rotterdam.’

De Cock blikte opzij.

‘Bestaat die?’

Vledder lachte uitbundig.

‘Weet ik veel? Ik noemde maar een dwarsstraat. Het maakte wel indruk. Ik kreeg de gevraagde informatie onmiddellijk, compleet met het telefoonnummer waaronder de heer Bernard was te bereiken.’

De Cock keek hem bewonderend aan.

‘Ik geloof dat je die bevordering toch maar moet accepteren.’ Vledder schudde resoluut zijn hoofd.

‘Geen denken aan.’

Ze parkeerden hun Volkswagen op een smalle parkeerstrook, stapten uit en gingen te voet verder.

De wind was toegenomen en het regende nog steeds. De Cock schoof de kraag van zijn regenjas omhoog en trok zijn hoed dichter op zijn ogen. Hij stak slenterend de rijbaan over, bleef op het gras aan de oever staan en keek belangstellend naar een volgeladen zandschuit, die met schuim voor de boeg de rivier op voer. Als nazaat van een vissersgeslacht boeiden boten en water hem ongemeen.

Vledder kwam naast hem staan.

‘Dat doet je oude Urker hart goed?’

De Cock knikte.

‘Mijn grootvader voer nog op een houten botter met zeiltjes over de Zuiderzee, het zware helmhout tussen zijn enkels geklemd, zingend des Heren lof.’ Hij zweeg even, nadenkend. ‘Hij was een gelovig man, mijn grootvader, streng in de leer, ouderling van de kerk. Hij was ook een blijde man, maar stierf bijkans van verdriet toen ze in 1932 met een dijk zijn zee afsloten.’ De grijze speurder keek nog even naar het borrelend schroefwater van de zandschuit, draaide zich bruusk om en stak weer de rijbaan over.

Vledder volgde.

Amstel 1317 bleek een fraai ogend landhuis van bruine baksteen, gebouwd in de stijl van de jaren dertig, met een hoog puntdak, een brede toegangsdeur, waarin raampjes van glas in lood, half verscholen in een ondiepe portiek met een toog. De Cock belde.

Het duurde ruim een minuut, toen werd de brede toegangsdeur geopend door een lange magere man, gekleed in een blauwe spijkerbroek en een grijze slobbertrui. Hij had een smal gezicht met iets oplopende jukbeenderen, daarboven een paar lichtgroene, bijna fluorescerende ogen. Met een blik vol waakzaamheid en achterdocht keek hij de beide mannen voor zich aan. De Cock maakte een beleefde buiging.

‘U… eh, u bent de heer Bernard… Richard Bernard?’ De man knikte nauwelijks merkbaar.

De grijze speurder bracht zijn beminnelijkste glimlach. ‘Mijn naam is De Cock… met ceeooceekaa,’ sprak hij vriendelijk. Hij duimde opzij. ‘En dat is mijn jonge collega Vledder. Wij zijn rechercheur van politie, verbonden aan het bureau Warmoesstraat in Amsterdam.’

‘Recherche?’

‘Inderdaad.’

Richard Bernard trok een rimpel in zijn voorhoofd. ‘Waarmee… eh, waarmee kan ik u van dienst zijn?’ vroeg hij verbaasd.

De Cock gebaarde in de richting van de man.

‘Wij wilden eens met u praten over een alibi.’

Richard Bernard knikte. Daarna stapte hij terug en deed de deur verder open.

‘Komt u binnen.’

Hij sloot de deur achter de beide rechercheurs en ging hen voor naar een ruim vertrek met vijf diepe leren fauteuils om een indrukwekkende schouw met een kap van glimmend koper. Richard Bernard wuifde.

‘Neemt u plaats.’

De Cock liet zich in een fauteuil zakken en legde zijn hoedje naast zich op het parket. Daarna richtte hij zijn blik op de man die tegenover hem was gaan zitten. Hij schatte hem op achter in de veertig, begin vijftig. Hij had een hoog voorhoofd en zijn donkere, terugwijkende haren waren grijs aan de slapen. Richard Bernard blikte onbevangen terug. ‘U sprak over een alibi,’ opende hij.

De Cock boog zich iets naar hem toe.

‘Wij hadden redenen om aan te nemen dat de heer Jean de Tournes betrokken was bij een moordaanslag op een jonge vrouw in Utrecht. Dat was op de avond van de dag dat zijn dochter Suzette ontzield in een treincoupé werd aangetroffen. Toen ik mijn verdenkingen uitsprak, noemde hij u als de man die kon bevestigen dat hij die avond zijn woning in de Beethovenstraat niet had verlaten.’ Richard Bernard knikte. ‘Dat klopt. Ik was die avond bij hem en ben pas laat in de nacht vertrokken.’

‘Waarom?’

‘Wat bedoelt u?’

‘Waarom was u bij hem?’

Richard Bernard antwoordde niet direct. Zijn gezicht betrok. Hij liet zijn hoofd iets zakken.

‘U weet,’ sprak hij zacht, somber, ‘wat er met onze dochter Stella is gebeurd?’

De Cock beet op zijn onderlip en knikte traag.

‘Ook zij werd ontzield in een treincoupé aangetroffen. Meester Medhuizen, onze nieuwe officier van justitie, heeft mij het dossier ter hand gesteld.’

Richard Bernard keek met een ernstig gezicht naar hem op. ‘Ik hoop oprecht dat u de moordenaar vindt, meneer De Cock.’ De grijze speurder glimlachte.

‘Ik heb nog geen antwoord op mijn vraag: waarom was u die avond bij Jean de Tournes?’

Richard Bernard vouwde zijn handen.

‘Jean de Tournes belde mij op. Hij vertelde dat hij bij u was geweest en wat er met zijn dochter was gebeurd. Ik… ik was geschokt, verbijsterd. Ik ben toen onmiddellijk naar hem toe gegaan.’ ‘U kende de heer De Tournes?’

‘Zeker.’

‘Hoe?’

‘We zaten vroeger op dezelfde HBS… een christelijke HBS in Amsterdam. We waren klasgenoten.’

‘De heer De Tournes wist op welke wijze uw dochter Stella om het leven was gekomen?’

Richard Bernard knikte nadrukkelijk.

‘Dat wist hij. Daarom belde hij ook. Hij zag duidelijke overeenkomsten tussen de moord op mijn dochter Stella en zijn Suzette.’ De Cock keek hem strak aan. ‘Ziet u die ook?’

‘Absoluut. De beide moorden zijn identiek… op dezelfde wijze uitgevoerd.’

De Cock hield zijn blik op hem gericht. ‘Door dezelfde dader?’ Richard Bernard wijfelde.

‘Dat… eh, dat weet ik niet,’ sprak hij traag, onzeker. ‘Het lijkt mij zo’n absurd idee. Ook de heer De Tournes wil niet in die richting denken. Hij meent dat de moorden op Stella en Suzette wel identiek zijn qua uitvoering, maar dat voor beide moorden niet hetzelfde motief geldt.’