‘Het is jouw beslissing,’ sprak hij gelaten. ‘Ik hoop dat je er geen spijt van krijgt.’ Hij trok zijn gezicht in een beminnelijke plooi. ‘Maar wees van één ding overtuigd: ik ben er blij mee.’ Vledder lachte vrijuit.
‘Waar beginnen we vandaag mee?’ riep hij opgelucht. Hij scheen van een enorme last bevrijd.
De Cock tilde het zware dossier uit de lade van zijn bureau en legde het voor zich neer.
‘Hiermee.’
‘Wat is het?’
De grijze speurder klapte met zijn vlakke hand op de grijze map met lange groene linten. ‘Een oude moordzaak. Ik heb gistermiddag op de Prinsengracht[2] dit omvangrijke dossier van meester D.O.M. Medhuizen, onze nieuwe officier van justitie, gekregen met het verzoek om er nog eens in te duiken.’
‘Een Amsterdamse zaak?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Meester Medhuizen was voor hij naar Amsterdam kwam officier van justitie in Alkmaar. Ongeveer twee jaar geleden werd er in Enkhuizen een moord gepleegd… althans, de moord werd in Enkhuizen ontdekt. En Enkhuizen behoort tot het arrondissement Alkmaar.’
‘Zo raakte meester Medhuizen bij de zaak betrokken?’ De Cock knikte instemmend.
‘De recherche van de gemeentepolitie in Enkhuizen heeft in samenwerking met de spoorwegrecherche een bijzonder gedegen onderzoek ingesteld. Als je dat dossier bekijkt, mag je dat gerust stellen. Maar ondanks alle inspanningen kwam de zaak niet tot klaarheid. De dader van de moord werd nooit gevonden. Medhuizen leefde sterk met de zaak mee. Het geval intrigeerde hem bovenmatig. Het liet hem niet los. Die moord in Enkhuizen bleef zijn gedachten nadrukkelijk beheersen. Het was ook de eerste belangrijke zaak die hij als jonge officier van justitie ter behandeling kreeg. Daarom… bij zijn afscheid uit Alkmaar nam hij een afschrift van het moorddossier mee naar zijn nieuwe werkterrein in Amsterdam.’
‘Mag dat… juridisch?’
De Cock haalde zijn schouders op.
‘Ik zie wettelijk geen bezwaren. Begrijp goed… ik heb van hem geen officieel verzoek gekregen om de zaak opnieuw in behandeling te nemen. Hij vroeg mij alleen of ik het dossier nog eens wilde doornemen. Koel, kritisch. Toen hij mij het dossier overhandigde, zei hij openhartig: “Deze zaak weegt voor mij persoonlijk zeer zwaar. Ik onderga het als een morele last… een psychische druk… een soort trauma, waarvan ik verlost wil worden. Jij bent een ervaren man, De Cock, misschien zie jij nog ergens aanknopingspunten om de zaak alsnog tot een oplossing te brengen. Geloof me, het zou een pak van mijn hart zijn.”’ Vledder keek hem fronsend aan.
‘Heb je zo’n betrokkenheid bij een officier van justitie wel eens meer meegemaakt?’
De Cock grinnikte.
‘Eerlijk gezegd, nee. De meeste officieren van justitie die ik heb gekend, waren alleen maar hautain en afstandelijk. Maar die Medhuizen lijkt mij een bezeten man. Misschien is dat ook wel de reden dat ze hem naar Amsterdam hebben gehaald.’ ‘Om eindelijk eens een frisse wind te laten waaien.’ ‘Dat denk ik. Het werd waarachtig ook tijd. Die lome zelfgenoegzaamheid bij de Amsterdamse justitie heeft lang genoeg geduurd.’ Vledder wees naar de map met groene linten.
‘Zijn er aanknopingspunten?’
‘Ik heb het dossier nog niet doorgenomen. Ik zou het gisteravond meenemen naar huis, maar ik bedacht bijtijds dat mijn vrouw had beloofd om een van haar fameuze visschotels klaar te maken.’ ‘En?’
‘Na zo’n hemels gerecht heb ik gewoonlijk geen trek meer in een aardse moordzaak.’
Vledder lachte.
‘Je zei dat het onderzoek in Enkhuizen gebeurde in samenwerking met de spoorwegrecherche. Waarom? Dat is toch niet gebruikelijk.’
‘Tenzij de spoorwegen er bij zijn betrokken.’
‘En dat was zo?’
De Cock knikte.
‘Het slachtoffer, een jonge vrouw, werd levenloos aangetroffen in een eersteklascoupé van de trein uit Amsterdam. Volgens meeester Medhuizen werd het onderzoek extra bemoeilijkt omdat achteraf niet meer viel na te gaan of het slachtoffer medepassagiers had met wie zij die bewuste coupé had gedeeld.’ Vledder keek hem verward aan.
‘Passagiers in de eerste klasse worden toch vrijwel altijd gecontroleerd?’
De Cock knikte instemmend.
‘Maar de conducteur verliet al in Zaandam de trein met ernstige maagklachten. Er werd niet op een vervanger gewacht. Om geen verdere vertragingen op te lopen, is de trein toen zonder conducteur naar het eindpunt gereden.’
‘Enkhuizen?’
‘Juist.’
Vledder trok een grimas.
‘Een vreemde zaak.’
‘Dat mag je wel zeggen. Er zitten nog meer vreemde facetten aan deze…’
De grijze speurder maakte zijn zin niet af. De telefoon op zijn bureau rinkelde. Vledder nam de hoorn op en luisterde. De oude rechercheur keek toe en zag hoe het gezicht van zijn jonge collega verstarde. ‘Wij komen,’ eindigde Vledder en legde de hoorn op het toestel terug.
De Cock keek hem gespannen aan.
‘Wat is er?’
‘In het Centraal Station aan een van de perrons ligt een vrouw in een eersteklascoupé.’
‘Dood?’
Vledder slikte.
‘Vermoord.’
2
Vanuit het oude politiebureau liepen ze over de Warmoesstraat in de richting van de Sint Olofspoort. De regen was even opgehouden. De vele putten slurpten gretig aan de brede plassen langs de trottoirs. De Cock keek ernaar. Amsterdam, bedacht hij cynisch, was misschien wel de vreemdste hoofdstad van de wereld. De moorden vielen er altijd tussen de buien door. Hij blikte voor zich uit naar Vledder, die ongeduldig en onrustig een paar meter voor hem uit stapte.
De jonge rechercheur ergerde zich aan de trage slentergang van de oude speurder. Na een honderd meter bleef hij staan en draaide zich half om.
‘Kun je niet sneller?’
De Cock keek hem verbaasd aan.
‘Waarom sneller?’
Vledder zwaaide wat geagiteerd.
‘Daar is een vrouw vermoord… herinner je je nog?’ Het klonk sarcastisch.
De Cock maakte een hulpeloos gebaartje.
‘Dat is een triest gegeven.’ Hij zweeg even nadrukkelijk. ‘Waaraan wij niets meer kunnen veranderen.’ Om zijn lippen zweefde een zoet spottend lachje. ‘Of denk je,’ sprak hij met gespeelde ernst, ‘dat de moordenaar nog naast het lijk op ons zit te wachten?’ Vledder klemde zijn lippen op elkaar. De mild gebrachte spot was hem niet ontgaan. ‘Barst,’ siste hij van tussen zijn tanden. De Cock blikte even naar hem op, plukte gniffelend aan het uiterste puntje van zijn neus en liep toen onverstoord verder. Met de jonge Vledder in de gezapige tred van zijn oude leermeerster bereikten zij het Stationsplein. Het was er druk, zoals op vrijwel elk uur van de dag. Boven het stadsrumoer uit jengelde een straatorgel een oude sentimentele deun. Duidelijk beducht voor een nieuwe plensbui was de bovenkap met een bruin zeildoek afgedekt. Gierende trams en stinkende bussen reden af en aan. Jeugdige reizigers, licht gebogen onder de last van hun zware rugzakken, sjokten naar het kleine kantoor van de VVV. Geur, geluiden en beeld waren De Cock vertrouwd. Hij had vele voetstappen op het plein liggen. Halverwege bleef hij even staan en keek omhoog. Het architectonisch zo fraaie front van het Amsterdamse Centraal Station had hem al geïmponeerd vanaf het moment dat hij als kind aan de hand van zijn vader met een perronkaartje van vijf cent van dichtbij naar de machtige, trillende, sissende en steunende stoomlocomotieven mocht kijken. Sindsdien was zijn liefde voor de trein en alles wat daarmee samenhing, gebleven. De beide rechercheurs liepen de hal binnen. De Cock herkende een paar handelaren in drugs. Verveeld leunend tegen een pilaar wachtten zij op het koor van verslaafden dat dagelijks aan hen voorbij trok.
De oude rechercheur blikte opzij.
‘Weet je waar wij moeten zijn?’
Vledder schudde zijn hoofd.