Vledder draaide zich half om en riep: ‘Binnen!’
De deur gleed langzaam open. Vol ontzetting staarden de beide rechercheurs naar de vrouw die in de deuropening verscheen. Met trage tred liep ze op de beide mannen toe: een gedistingeerde oudere dame met zilvergrijs haar, gekleed in een donkerbruin mantelpakje van grove tweed, waaronder een beige blouse met volanten.
De Cock kwam met een verschrikte blik in zijn ogen achter zijn bureau overeind. Hij bleef naar het naderen van de vrouw staren alsof ze een verschijning was… een gematerialiseerd wezen uit de duistere wereld van geesten, spoken en gedaanten. Haar plotselinge binnenkomst had de oude rechercheur verdoofd. Het duurde lange seconden voor hij de realiteit van haar aanwezigheid kon aanvaarden.
Toen wuifde hij Vledder van de stoel naast zijn bureau en liep met een milde glimlach om zijn mond naar de vrouw toe. Ze keek naar hem op. Schattend.
‘U… eh, u bent rechercheur De Cock?’
Haar stem kraakte een beetje.
De grijze speurder knikte.
‘De Cock met… eh, met ceeooceekaa,’ antwoordde hij wat verward. Nog in de ban van haar plotselinge verschijnen in de recherchekamer was het een onbewuste reactie. Hij gebaarde naar de vrijgekomen stoel naast zijn bureau.
‘Gaat u zitten,’ nodigde hij vriendelijk uit. ‘Waarmee kan ik u van dienst zijn?’
Ze nam voorzichtig plaats, schikte iets aan haar rok en draaide zich half om. Met een blik vol argwaan keek ze naar de jonge rechercheur. ‘Wie is hij?’ vroeg ze met een rimpel in haar voorhoofd. De Cock schonk haar een milde glimlach.
‘Mijn collega. Zijn naam is Vledder. We werken al vele jaren samen.’
Duidelijk gerustgesteld draaide ze zich terug en richtte haar aandacht weer op de grijze speurder. ‘U bent toch de rechercheur, die de moord op Suzette de Tournes behandelt?’ ‘Inderdaad. Die zaak behandel ik.’ Hij wees voor zich uit. ‘In samenwerking met mijn jonge collega.’
Ze stak haar kin iets naar voren.
‘En,’ sprak ze streng, ‘hebt u al enige vorderingen gemaakt?’ De Cock antwoordde niet. Haar autoritaire toon prikkelde hem. Hij keek haar kalm en onderzoekend aan. Ondanks haar zilvergrijze haren schatte hij haar op achter in de veertig. Ze was niet oud en broos. Integendeel. Ze was sterk en weerbaar. Haar handen en de nog strakke huid van haar gelaat waren met de zilvergrijze kleur van haar haren in tegenspraak. Het werkte verwarrend. Haar lichtblauwe ogen stonden helder en straalden pure kracht. ‘Ik vroeg u iets,’ sprak ze bits. ‘Hebt u al vorderingen gemaakt?’ De Cock plukte aan het puntje van zijn neus. Het was een gebaar om tijd te winnen. ‘Mag ik ú vragen,’ sprak hij beminnelijk, ‘waaruit uw interesse in de moordzaak van Suzette de Tournes voortvloeit?’
De vrouw klemde haar lippen op elkaar.
‘Ik ben haar moeder.’
De Cock slikte zijn verbazing weg.
‘Haar moeder?’
In zijn stem trilde zoveel achterdocht en ongeloof, dat de vrouw hem verwonderd aanblikte. ‘Haar moeder,’ herhaalde ze geprikkeld. ‘Is dat zo vreemd? Kinderen hebben een moeder, zelfs kinderen die vermoord in een trein worden aangetroffen.’ Het klonk bijtend, cynisch.
De Cock liet zijn hoofd beschaamd zakken. Het was een pose. Hij voelde weinig voor een heftige woordenstrijd.
‘Hoe is uw naam?’ vroeg hij rustig.
‘Cynthe de Lamotte. Dat is mijn eigen naam. Sinds ik van Jean de Tournes ben gescheiden, gebruik ik mijn eigen naam weer.’ De Cock knikte. ‘U woont in Nijmegen?’
‘Ja. Wilt u ook mijn adres?’
De Cock wees voor zich uit. ‘Dat mag u straks aan mijn collega geven.’ Hij boog zich naar haar toe, vertrouwelijk, zoekend naar een zwakke plek in haar pantser van weerbaarheid. ‘Uw ex-man was bij mij, tweemaal, op twee verschillende dagen. Hij toonde ook twee verschillende mannen. De ene dag hard, koel, gevoelloos, de andere dag zacht, beminnelijk en verdrietig. Hij zei dat hij naar Nijmegen zou gaan om u te bezoeken… te troosten.’ Cynthe de Lamotte staarde voor zich uit. Haar onderlip trilde. Voor het eerst tijdens haar bezoek toonde ze enige emotie. ‘Jean is in Nijmegen,’ sprak ze zacht. ‘Het verdriet over de dood van onze dochter heeft ons doen beseffen dat wij nog steeds een sterke band met elkaar hebben.’ Ze zuchtte diep. ‘Jean is een moeilijke man. Daarom ben ik ook bij hem weggegaan. Hij is het type van een luipaard met donkere vlekken… te veel donkere vlekken.’ ‘Hij… eh, hij achtte ene Louise de Coligny verantwoordelijk voor de dood van Suzette.’
Cynthe de Lamotte knikte.
‘Dat heeft hij ook tegen mij gezegd.’ Ze trok achteloos haar schouders op. ‘Het is vergezocht. Ik deel zijn mening niet.’ ‘Kende u de minnestrijd tussen die Louise de Coligny en uw dochter?’
‘Ik heb er Suzette nooit over gehoord.’
De Cock strekte zijn rechterhand naar haar uit en voelde aan de grove donkerbruine tweed van haar mantelpakje.
‘Dit pakje… dat u nu aan hebt… draagt u dat vaak?’ Cynthe de Lamotte verstarde. De mildheid gleed uit haar gezicht. ‘Wat is er met mijn mantelpakje?’ vroeg ze scherp. ‘Staat het u niet aan?’
De Cock negeerde de vraag. ‘Hebt u het al lang?’
Cynthe de Lamotte plukte nerveus aan de revers.
‘Ik draag dit soort mantelpakjes graag. Ik voel mij er prettig in, kan mij er gemakkelijk in bewegen. Ik kies ook gewoonlijk voor dezelfde kleur… donkerbruin. Dat past bij mij.’ ‘En daarbij draagt u altijd een beige blouse met volanten?’ Cynthe de Lamotte keek naar hem op. Koel, wantrouwend. ‘Wat interesseert het u hoe ik gekleed ga?’
De Cock pauzeerde even voor het effect.
‘Bij Suzette in de trein… in dezelfde coupé waarin ze werd vermoord… zat een dame, zoals u.’
14
Cynthe de Lamotte keek de oude rechercheur verschrikt aan. Haar lichtblauwe ogen waren wijd opengesperd en onder haar make-up zag haar gelaat bleek als doorschijnend albast. Haar mond zakte iets open en haar onderlip trilde. Een kort moment leek ze bezwijmd van haar stoel te vallen, maar nog voor De Cock kon ingrijpen, had ze zich weer hersteld.
De grijze speurder fronste zijn wenkbrauwen. Haar reactie op zijn mededeling had hem verbaasd. Zeker, hij had gehoopt op effect, maar de aard van haar reactie overtrof verre zijn verwachtingen. ‘Hoe voelt u zich?’ vroeg hij bezorgd.
Cynthe de Lamotte sloot even haar ogen en slaakte een diepe zucht. Ze drukte met haar vingertoppen tegen haar beide slapen. ‘Het gaat alweer.’
Ze zuchtte opnieuw. ‘U mag ook niet van die verschrikkelijke dingen zeggen,’ sprak ze bestraffend. ‘Dat mag u zeker niet doen.’ Ze schudde haar hoofd. ‘Ik begrijp het ook niet. Waarom probeert u mij op die manier te schokken?’
De Cock observeerde haar scherp. Tot zijn opluchting trok haar mond weer strak en verdween het bleke albast van haar gelaat. ‘Ik wilde u niet schokken,’ antwoordde hij op beminnelijke toon. ‘Niet zo hevig, bedoel ik. Mijn mededeling berust op waarheid. Ik herhaal het nog even: bij Suzette in de trein, in dezelfde coupé waarin zij werd vermoord, zat een vrouw, zoals u.’
Cynthe de Lamotte hield haar hoofd iets schuin.
‘Hoe bedoelt u dat?’
De Cock gebaarde in haar richting.
‘Letterlijk… zoals u. Ook exact op dezelfde wijze gekleed.’ Cynthe de Lamotte schudde haar hoofd.
‘Dat kan niet. Ik ben nog nooit mijn eigen evenbeeld tegengekomen.’
‘Toch zat die vrouw daar.’
‘En zij heeft Suzette vermoord?’
De Cock trok zijn schouders op.
‘Dat… eh, dat weten we nog niet,’ sprak hij weifelend. ‘Zij was in ieder geval de laatste persoon met wie Suzette in leven is gezien.’ ‘Door wie?’