‘Ze was haar nicht. Ze zijn ook beiden ongeveer van dezelfde leeftijd. Als kind waren ze speelkameraadjes. Later zijn ze iets uit elkaar gegroeid.’
‘Zegt de naam Louise de Coligny u iets… buiten het feit dat zij een van de vrouwen van Willem de Zwijger was?’
Pierre la Croix maakte een vertwijfeld gebaartje. ‘Het zegt mij niets.’
‘Hebt u de naam Bernard wel eens horen noemen?’ Op het gezicht van Pierre la Croix kwam een peinzende uitdrukking. ‘Dat was, naar ik meen, een vriend van mijn vader. Vroeger, uit zijn studententijd.’
De Cock beet even op zijn onderlip.
‘Stella was zijn dochter,’ sprak hij somber. ‘Zij werd op een bijna identieke wijze als Suzette de Tournes in Enkhuizen vermoord.’ Pierre la Croix keek hem met verschrikte ogen aan. ‘Dus toch,’ sprak hij hees. ‘Stella was dus toch haar eerste slachtoffer.’ Hij gebaarde met zijn beide handen. ‘Wij hebben ons om die bedreigingen nooit zo druk gemaakt. Wij dachten van doen te hebben met een of andere idiote vrouw, die zich verveelde en zich met dergelijke telefoontjes vermaakte. U kunt begrijpen hoe ik ben geschrokken van het verhaal van tante Cynthe, dat ook de vermoorde Suzette van die vreemde telefoontjes kreeg.’ ‘En Lucienne?’
‘Wat bedoelt u?’
‘Was zij ook geschrokken?’
Pierre la Croix gebaarde naar de telefoon op het bureau van De Cock. ‘Toen ik het hoorde, heb ik haar onmiddellijk gebeld. Lucienne leek niet erg geschokt. Ze vatte het nogal laconiek op.’ ‘Ze was niet bang?’
Pierre la Croix schudde zijn hoofd.
‘Helemaal niet. Ze deed erg nuchter. “Waarom zou iemand mij willen vermoorden?” zei ze. “Dat is dwaas. Ik leef met niemand in onmin.”’
‘Wat doet Lucienne?’
‘Voor werk, bedoelt u?’
‘Ja.’
‘Ze werkt op een bank in Amsterdam.’
‘Heeft ze een auto?’
Pierre la Croix knikte.
‘Maar die gebruikt ze niet voor het woon-werkverkeer. Lucienne reist altijd met het spoor. Eerste klasse. Je kunt in de binnenstad van Amsterdam je auto toch niet kwijt. Bij de IJsselsteinse Bank, waar ze werkt, hoeft ze niet zo vroeg te beginnen. Meestal neemt ze de trein van tien uur vijf vanaf het station Zeist-Driebergen.’
De Cock keek de jongeman strak aan.
‘De trein van tien uur vijf?’ herhaalde hij. ‘Dat is de trein uit Nijmegen waarin Suzette werd vermoord. Werkte Lucienne die dag?’ Pierre la Croix schudde zijn hoofd.
‘Die dag heeft Lucienne niet gewerkt. Ze lag thuis met migraine in bed.’
Toen de jonge Pierre la Croix was vertrokken, keek Vledder de grijze speurder peilend aan.
‘Wat denk je ervan?’ vroeg hij opgewonden. ‘Het wordt steeds gekker. Jean de Tournes krijgt een alibi van zijn oude schoolvriend Richard Bernard en Cynthe de Lamotte laat haar jonge neef als alibi opdraven.’
De Cock knikte.
‘Ik denk op aanraden van diezelfde Richard Bernard. Ik vermoed dat zij gisteravond de hele affaire met hem heeft besproken en zich daarna met neef Pierre in verbinding heeft gesteld.’ Vledder grijnsde.
‘Het lijkt wel een complot.’
De Cock strekte zijn hand naar hem uit.
‘Dat is het, Dick… een complot. Het ellendige is dat ik er nog geen steek van begrijp. Wat is het voor een complot? Tegen wie is het gericht? Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat vrijwel alle mensen met wie wij in verband met dit onderzoek hebben gesproken, iets achterhouden, angstvallig en krampachtig een of ander duister geheim bewaren.’
‘Ook Peet de Boer?’
De Cock trok een bedenkelijk gezicht.
‘Volgens mij is die jongen onschuldig. Ondanks alle aanwijzingen heb ik dat steeds gevoeld. Hij is ongewild door zijn baantje als steward in deze affaire verstrikt geraakt. Het wordt hoog tijd dat hij in vrijheid wordt gesteld. Ik ga straks wel even met Buitendam praten.’
Vledder schudde resoluut zijn hoofd.
‘Jij niet, De Cock. Ik vind dat ik dat moet doen. Peet de Boer is op mijn aandringen gearresteerd en ingesloten. Ik voel mij moreel verantwoordelijk en die verantwoordelijkheid wil ik ook zelf dragen.’
De Cock knikte begrijpend.
‘En als het weer niet lukt om de commissaris te overtuigen?’ Op het gezicht van Vledder kwam een milde glimlach. ‘Dan mag jij jouw negentig kilo aan gewicht in de weegschaal brengen. Ik hoop alleen dat het niet nodig is.’
De jonge rechercheur stond van zijn stoel op en liep de kamer uit. Toen draaide hij zich om en kwam terug.
‘Wat doen we met Lucienne la Croix?’
De Cock maakte een schouderbeweging.
‘Met haar praten… zo snel mogelijk… nadat we Peet de Boer hebben vrijgelaten. Misschien kunnen we haar op de IJsselsteinse Bank bereiken. De Keizersgracht is niet ver weg en ik ken de directeur daar heel goed. Het lijkt mij zinnig om die Lucienne aan te raden voorlopig niet met de trein te reizen.’ ‘Kunnen we haar beschermen?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Dat kunnen we niet. Net zomin als wij Louise de Coligny afdoende kunnen beschermen.’
Vledder sloeg geschrokken zijn rechterhand voor zijn mond. ‘Louise de Coligny,’ sprak hij hees.
De Cock keek naar hem op.
‘Wat is er met Louise de Coligny?’ In zijn stem trilde angst. Vledder slikte.
‘Ik ben je dat vergeten te vertellen. Vanmorgen vroeg, voordat jij kwam, had ik de politie in Utrecht al aan de lijn.’ ‘En?’
De jonge rechercheur zuchtte.
‘Louise de Coligny is vannacht uit het ziekenhuis verdwenen.’
Een laag wolkendek hing als een grauwe deken over de stad. Het was bijna windstil en het regende opnieuw. Stug, gestaag, zonder een enkele pauze.
De beide rechercheurs slenterden over het brede trottoir van het Damrak in de richting van de Dam. Het was er druk, zoals altijd. Jeugdige vakantiegangers in verkreukeld plastic schoven voor hen langs naar de hal van een play-inn.
De Cock blikte opzij. ‘Deed de commissaris nog moeilijk?’ Vledder schudde zijn hoofd.
‘Hij vroeg hoe jij erover dacht. Toen ik hem dat had verteld, heeft hij meester Medhuizen, onze nieuwe officier van justitie gebeld. Ik kreeg de indruk dat ze beiden nogal teleurgesteld waren.’ De Cock glimlachte.
‘Ze droomden er natuurlijk van dat de zaak al was opgelost. Wat zei Peet de Boer?’
‘Hij was erg opgelucht toen ik hem vertelde dat hij naar huis kon.’ ‘Heb je onze verontschuldigingen aangeboden?’
Vledder knikte traag.
‘Hij vroeg of wij nu die vrouw in dat donkerbruine mantelpakje van grove tweed hadden opgesloten. Hij was hooglijk verbaasd toen ik hem zei dat dit niet het geval was.’
De Cock trok een denkrimpel in zijn voorhoofd.
‘Hebben wij al een rapport binnen over dat toxicologisch onderzoek?’
‘Het lag vanmorgen op mijn bureau.’
De Cock keek Vledder verwijtend aan.
‘Daar weet ik niets van.’
Vledder reageerde geprikkeld.
‘Het is je eigen schuld. Jij begon vanmorgen direct al met jeremiades over je moeie voeten. Ik heb toen aan dat hele rapport niet meer gedacht.’
‘En?’
‘Wat?’
‘Heb je het gelezen?’
Vledder knikte.
‘Vluchtig. Net voor ik uit Utrecht dat telefoontje over Louise de Coligny kreeg. Men heeft op het gerechtelijk laboratorium in de lijkdelen van Suzette de Tournes sporen van digitaline aangetroffen.’
De Cock trok een vies gezicht.
‘Digitaline?’ herhaalde hij verrast. ‘Was Suzette de Tournes hartpatiënte?’
Vledder trok zijn schouders op.
‘Ik heb dokter Rusteloos tijdens de sectie niet over hartafwijkingen gehoord.’
‘De doodsoorzaak was toch verwurging?’
‘Zeker. Zonder enige twijfel. Bijna al de kraakbeenringetjes van haar luchtpijp waren verwoest.’