Выбрать главу

‘Een prima samenvatting,’ sprak hij bewonderend. ‘Heb je nog opmerkingen?’

Vledder zuchtte.

‘Na de moord op Suzette kwamen ze weer bij elkaar: Richard Bernard en Jean de Tournes. Antoine la Croix ontbrak. Hij was met zijn vrouw tijdens een auto-ongeval in Frankrijk om het leven gekomen.’

De Cock keek hem bemoedigend aan.

‘Verder?’

Vledder trok zijn schouders op.

‘Ik vind de conclusies die Lucienne la Croix uit een en ander trekt, wel vergaand. Wanneer die drie heren met elkaar bevriend zijn en van één van hen wordt een dochter vermoord, dan vind ik het heel normaal dat ze met elkaar in conclaaf gaan. Om daaruit onmiddellijk te concluderen dat zij het motief voor de moord op Stella kenden en wisten wie voor die moord verantwoordelijk was, is typisch vrouwelijk.’

De Cock keek hem verbaasd aan.

‘Waarom vrouwelijk?’

Vledder gebaarde heftig.

‘Het is meer intuïtief dan rationeel.’

‘Je bedoelt dat Lucienne la Croix de situatie meer gevoelsmatig dan verstandelijk benaderde?’

‘Precies.’

De Cock bracht een moede glimlach.

‘Ik benijd vrouwen,’ verzuchtte hij. ‘Ik wilde dat ik op dit moment wat vrouwelijke intuïtie bezat.’

Vledder negeerde de opmerking.

‘Dat Jean de Tournes en Richard Bernard weer bij elkaar komen na de moord op Suzette is toch ook normaal… vanzelfsprekend. Het zou toch juist uiterst opmerkelijk zijn geweest wanneer dat niet was gebeurd.’ De jonge rechercheur schudde zijn hoofd. ‘Ik weet niet hoe jij erover denkt, maar volgens mij brengt dat verhaal van Lucienne la Croix ons geen steek verder.’ De Cock reageerde niet. Hij draaide zich een kwartslag en liep door. Vledder volgde.

Ze liepen achter het Koninklijk Paleis om naar de Dam. Midden op het brede trottoir van het Damrak bleef De Cock opnieuw staan. Sinds hij de IJsselsteinse Bank had verlaten, worstelde hij met een knagend gevoel van onbehagen. Hij had het idee dat hem iets was ontgaan… aan zijn aandacht was ontsnapt… een belangrijk facet. Zijn hersenen werkten koortsachtig om dat facet te laten oplichten, maar de mistige sluiers die rond zijn denken hingen, wilden niet optrekken.

Vledder keek hem verwonderd aan.

‘Wil je hier blijven picknicken?’ vroeg hij spottend. Hij wees omhoog naar de hemel, waaruit de regen nog steeds in stromen neerviel. ‘Dan moet je wel beter weer uitzoeken.’

De Cock lachte niet. Hij keek zijn jonge collega peinzend aan. ‘Ik wil niet teruggaan naar de IJsselsteinse Bank, maar ik heb het onbehaaglijke gevoel dat wij iets hebben vergeten, iets dat wij Lucienne la Croix hadden moeten voorleggen.’

Vledder gebaarde in zijn richting.

‘Jij voerde het woord… jij deed het verhoor.’

Het klonk als een licht verwijt.

De Cock knikte traag.

‘Weet je met wie wij nog niet hebben gesproken?’

‘Nou?’

‘Mevrouw Bernard… de moeder van Stella.’

Vledder haalde achteloos zijn schouders op.

‘Verwacht je daar iets van?’

De Cock liep door.

‘Staat er iets over de moeder van Stella in het dossier uit Enkhuizen?’

‘Ze wordt in het geheel niet genoemd. Ik denk dat de politie in Enkhuizen een verklaring van haar niet belangrijk heeft gevonden.’ Ineens bleef De Cock staan, voor de derde keer. Hij schoof zijn hoedje iets terug. Zijn blik verhelderde. Met zijn tot een vuist gebalde rechterhand sloeg hij een paar maal tegen zijn voorhoofd. ‘Ik heb het,’ riep hij blij. ‘Pierre la Croix loog. Hij zei dat hij en Lucienne geen Stella kenden… dat ook zijn ouders nooit van ene Stella hadden gehoord. Dat was een pertinente leugen. Hij moet Stella hebben gekend, zoals hij ook het tweede slachtoffer, zijn eigen nicht Suzette, kende.’

De oude rechercheur zuchtte. Met zijn vlakke hand wreef hij over zijn nat gezicht en sjokte verder. ‘Ik geloof in Lucienne,’ sprak hij gedragen. ‘Ik geloof in Lucienne la Croix… in haar beleven… in haar intuïtie. Zij was oprecht en ze had gelijk: de kern van dit mysterie ligt bij die drie heren.’

‘Je bedoelt Richard Bernard, Jean de Tournes en Antoine la Croix?’

De Cock knikte.

‘De vraag is: wat hebben ze gemeen? Wat is hun geheim?’ De rechercheurs liepen via de Oudebrugsteeg naar de Warmoesstraat en stapten het oude politiebureau binnen. Toen Jan Kusters hen in het oog kreeg, wenkte hij met een kromme vinger.

De Cock liep op hem toe en de wachtcommandant gaf hem een wat smoezelige enveloppe.

‘Dit lag vanmiddag plotseling op de balie. Iemand moet het er ongezien hebben neergelegd. Het is voor jou. Er staat jouw naam op.’

De Cock bracht de enveloppe naar zijn neus en rook een lichte parfumgeur. Daarna nam hij een ballpoint uit zijn binnenzak en maakte daarmee de enveloppe open. Er zat een klein briefje in. Over zijn schouder las Vledder hardop mee.

‘Ga naar de begraafplaats Zorgvlied aan de Amstel en bekijk het graf van Mareille Lorraine, derde zijpad rechts.’

18

De Cock bekeek het vreemde briefje aandachtig. Het was met een oude schrijfmachine getypt op een rafelig afgescheurd stukje gelinieerd papier. De letter r leunde iets achterover en de e was nauwelijks doorgedrukt. Hij keek vragend naar Vledder. ‘Wie is Mareille Lorraine?’

De jonge rechercheur trok zijn schouders op.

‘Ik heb die naam nog nooit gehoord of gelezen.’

‘Ook niet in het dossier uit Enkhuizen?’

‘Nee.’

De Cock stopte het briefje terug in de enveloppe en stak die in de binnenzak van zijn colbert.

‘Staat onze auto op de steiger?’

Vledder keek hem verrast aan.

‘Wat wil je dan?’

‘Naar Zorgvlied.’

De jonge rechercheur gebaarde wild naar de grote klok boven de balie. ‘Het is spitsuur,’ riep hij opgewonden. ‘Voor wij met de auto aan de Amstel zijn is de begraafplaats allang gesloten.’ De Cock stak zijn kin vooruit. ‘Dan klimmen we over het hek.’ Vledder keek hem monsterend aan. ‘Jij, op jouw leeftijd?’

De Cock knikte beslist.

‘Ik, op mijn leeftijd.’

Vledder loodste de oude Volkswagen behendig door het drukke stadsverkeer. Het lukte hem aanvankelijk om opstoppingen te vermijden. Maar even voorbij het Rijksmuseum raakten ze op de Stadhouderskade toch in een file en kwamen nog slechts stapvoets vooruit.

Vledder gebaarde om zich heen.

‘Kijk, dat bedoel ik nu. We hadden eerst beter ergens in de stad kunnen gaan eten, in plaats van hier nutteloos in de uitlaatgassen te hangen.’

De Cock liet zich onderuitzakken.

‘Ik wil dat graf zien,’ reageerde hij nukkig.

Vledder keek hem spottend aan.

‘Een graf,’ grinnikte hij. ‘Hoe weet je dat ze geen lugubere grap met ons uithalen?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Het is geen grap,’ sprak hij ernstig.

‘Dat weet je zeker?’

‘Absoluut.’

Vledder liet het stuur van de Volkswagen even los en spreidde zijn beide handen.

‘Wat is er aan een graf te zien?’

De Cock blikte schuin naar hem omhoog.

‘Dat weet ik niet… nog niet. Maar de vrouw die ons dat vreemde briefje liet bezorgen, vindt het blijkbaar belangrijk dat wij op Zorgvlied dat graf van ene Mareille Lorraine bekijken.’ Vledder keek hem fronsend aan.

‘Hoe weet je dat het briefje van een vrouw is?’

De Cock schoof zijn hoedje tot op zijn ogen en zakte nog verder onderuit.

‘De geur van haar parfum.’

Het was stil aan de Amstel. Op straat waren plassen, maar het regende niet meer. Begraafplaats Zorgvlied zag er verlaten uit en het hek was dicht.

De Cock bekeek het slot, de spijlen en de verbindingen. Het slot achtte hij te massaal, te grof om het met de ragfijne stalen sleutelbaarden uit het apparaatje van Handige Henkie te bewerken. Na enige aarzeling zette hij zijn linkervoet op een dwarsverbinding van het hek en trok zich omhoog.