De trein zette zich in beweging. De Cock blikte opzij. Ook op het gezicht van Vledder was de spanning te lezen. De jonge rechercheur vroeg niet verder. Hij begreep dat hij op dit moment van De Cock geen nadere uitleg kon verwachten.
Utrecht naderde. Steward Appie Keizer kwam weer met zijn karretje langs. Zo rond dit tijdstip, bedacht De Cock, kreeg de conducteur Cornelis de Jonghe vergiftigde koffie aangereikt, waardoor hij met maagklachten de trein moest verlaten. De eerste huizenblokken van Utrecht schoven aan hen voorbij. Toen de trein het station van Utrecht binnenreed, hielden De Cock en Vledder hun krant pal voor hun gezicht. Ze wilden niet het risico lopen om vanaf het perron te worden herkend. Na lange minuten kwam de trein weer in beweging. Jan Westerneng liep in zijn nieuwe uniform naar hen toe en boog zich iets voorover. ‘Ze is in de trein,’ sprak hij hees. ‘Ze liep eerst op het perron tweemaal langs de eersteklascoupés. Toen stapte ze in.’ De Cock onderdrukte de drang om zelf te gaan kijken. Het actieloos zitten achter die krant tastte zijn beheersing aan. Hij hoopte dat alles verliep zoals hij had gepland, en dat Lucienne, zoals hij haar op het hart had gedrukt, niets aannam… van wie dan ook. De Cock dacht dat hij iets hoorde en ineens m inderde de trein vaa r t. Sissend en schokkend gleed hij over de rails. De grijze speurder sprong op. Iemand, zo besefte hij, had aan de noodrem getrokken. Met Vledder in zijn kielzog holde De Cock over het middenpad naar de eerste klasse, rukte de deur open en stormde door de gang. Links van hem zat Lucienne la Croix ontredderd in haar coupé. Voor hem, op het balkon, zat Fred Prins gehurkt bij de open treindeur.
Verbijsterd schudde hij zijn hoofd. ‘Ze is van de trein gesprongen.’ Zijn stem trilde van onbegrip.
Toen de trein stilstond, klommen ze naar beneden en liepen terug. Ruim honderd meter verder lag onder aan de spoordijk het lichaam van een vrouw.
Fred Prins was als eerste bij haar en staarde naar haar gebroken ogen. ‘Ze is dood,’ sprak hij geschokt. ‘Ze heeft bij haar sprong blijkbaar toch een klap van een van die masten gekregen.’ De Cock knikte traag. Instemmend. Vanuit de hoogte bezag hij haar donkerbruine mantelpakje van grove tweed, waaronder de beige blouse met volanten.
Hij knielde bij haar neer. In een enkele greep rukte hij de zilvergrijze pruik van het hoofd.
Vledder hijgde in zijn nek.
‘Paul… Paul de Coligny.’
20
De Cock leunde achterover in zijn fauteuil. De zaak van de moorden eerste klasse had een triest einde gevonden. Het berouwde hem niet en hij voelde geen schuld. Toen hij alles wist had hij de keuze aan de ander gelaten, en Paul de Coligny had voor dit absolute einde gekozen. Het verbaasde hem niet. Hij keek naar de kring om zich heen, naar Dick Vledder, Fred Prins, Appie Keizer en Jan Westerneng. Hij had hen bij zich thuis uitgenodigd voor het slotakkoord, zoals hij de eindbespreking, de afronding van een zaak graag noemde.
Mevrouw De Cock bracht schalen vol lekkernijen en De Cock boog zich voorover. Hij pakte een fles verrukkelijke cognac en schonk de edele drank in fraaie diepbolle glazen.
Met een trieste glimlach om zijn mond hief hij zijn eigen glas, omklemde het met de volle hand en liet de nectar zachtjes schommelen.
‘Op de moeilijkste zaak uit mijn loopbaan.’
Fred Prins nam de toost over.
‘Was dit werkelijk de moeilijkste zaak uit je loopbaan?’ vroeg hij met een zweem van ongeloof.
De Cock knikte.
‘Beslist. En ik had deze zaak vermoedelijk nooit tot een oplossing gebracht wanneer een jonge vrouw mij niet op het juiste spoor had gezet.’
Vledder keek hem schuins aan. ‘Louise de Coligny?’ De Cock knikte opnieuw. ‘Louise de Coligny… en haar parfum.’ Hij nam een slok van zijn cognac en zette zijn glas weer terug. ‘Om iets van deze vreemde zaak te begrijpen,’ zo begon hij, ‘moeten we ongeveer een kwart eeuw terug in het verleden, naar het verstilde Enkhuizen en een kleine christelijke gemeente, bestaande uit een aantal families met Franse namen, afstammelingen van hugenoten, die in de zeventiende eeuw uit geloofsoverwegingen uit Frankrijk naar Nederland waren gevlucht. ‘De leden van die christelijke gemeente waren voor het merendeel gefortuneerde en intelligente mensen, onder wie ene Michel de Coligny, een jongeman van toen achter in de twintig. ‘Tijdens een familiebezoek aan Frankrijk leert Michel een meisje kennen… Mareille Lorraine. Ze is beeldschoon en Michel raakt tot over zijn oren verliefd. Hij krijgt toestemming om haar mee naar Nederland te nemen om haar als zijn toekomstige bruid aan zijn ouders voor te stellen.
‘Maar Mareille Lorraine is katholiek en de protestantse ouders van Michel willen niet in een huwelijk toestemmen. Vooral zijn moeder is er sterk tegen. Michel de Coligny is echter niet van plan om zijn Mareille op te geven. Hij huurt voor haar een woning in Amsterdam en begint met haar een buitenechtelijke verhouding… een verhouding, die niet zonder gevolgen bleef. In betrekkelijk korte tijd schonk Mareille hem twee prachtige kinderen.’ Vledder onderbrak hem.
‘Paul en Louise. Wij hebben ze in het bevolkingsregister van Amsterdam gevonden. Ze kregen de naam van hun moeder: Lorraine.’
De Cock knikte.
‘Zoals bij kinderen van ongehuwde moeders gebruikelijk.’ Hij nam nog een slok van zijn cognac.
‘Intussen deed Michel er alles aan om zijn ouders tot andere gedachten te brengen. Hij was inmiddels dertig jaar geworden en had zonder toestemming van zijn ouders kunnen trouwen, maar dat wilde Michel niet.
‘Op een dag reisde hij met zijn twee jonge kinderen naar Enkhuizen, in de hoop dat de kleintjes zijn ouders zouden vertederen. Om zijn Mareille, die slechts gebrekkig Nederlands sprak, wat uit haar isolement te halen, had hij haar intussen in Enkhuizen bij een paar bevriende families geïntroduceerd. Zo had zij Richard Bernard, Jean de Tournes en Antoine la Croix leren kennen. ‘Tijdens een bijeenkomst van hugenoten in Amsterdam treffen Michel en Mareille de drie jongemannen en er wordt besloten dat Mareille met hen mee zal reizen naar Enkhuizen om bij de ouders van Michel haar kinderen terug te halen.
‘Wat er tijdens die treinreis naar Enkhuizen precies is gebeurd, zal wel nooit helemaal duidelijk worden, maar de volgende morgen wordt het ontzielde lichaam van Mareille Lorraine in een eersteklascoupé gevonden. Ze is gewurgd en verkracht.’ Vledder knikte begrijpend.
‘De basis voor de latere wraakacties.’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Die basis,’ reageerde hij fel, ‘lag een stadium verder. En juist dit benauwt mij persoonlijk heel erg. De drie jongemannen werden vrij snel door de politie opgespoord. Ze bekenden alle drie de verkrachting. Wie uiteindelijk de wurgende handen om de keel van Mareille Lorraine sloot, bleef onduidelijk. Maar de schuld van alle drie stond onomstotelijk vast.
‘De gefortuneerde families van de drie jongemannen kochten de kostbare diensten van een berucht strafpleiter uit die dagen en na een reeks van juridische blunders liepen de drie daders in korte tijd weer als vrij man door Enkhuizen.’
De Cock zweeg even. Om zijn lippen zweefde een droevige grijns. ‘Hier ligt de basis. Michel de Coligny vond dat aan zijn geliefde Mareille geen recht was gedaan. Meer nog dan de daad zelf maakte dit hem tot een verbitterd en op wraak belust man.’ De grijze speurder zweeg opnieuw, pakte zijn glas op en nipte aan zijn cognac.
Jan Westerneng boog zich naar hem toe.
‘Wat gebeurde er met de kinderen?’
De Cock zette zijn glas neer.
‘Na de dood van Mareille accepteren de ouders van Michel haar beide kinderen wel. Ze dragen voortaan de naam De Coligny en krijgen een strenge godsdienstige opvoeding. Michel de Coligny laat het lichaam van Mareille Lorraine naar Amsterdam overbrengen en bezorgt haar een graf op Zorgvlied. De tekst: Aan Mij komt de wrake, spreekt de Heer is van hem. Richard Bernard, Jean de Tournes en Antoine la Croix worden na de moord in Enkhuizen met de vinger nagewezen. Om hun toekomst veilig te stellen, verlaten de drie families het oude stadje aan het IJsselmeer en vestigen zich in Amsterdam. ‘Dan gebeurt er jaren niets. Richard Bernard, Jean de Tournes en Antoine la Croix trouwen na hun vestiging in Amsterdam vrij snel en veroveren zich maatschappelijk gezien topposities. Iedereen vergeet de moord op Mareille Lorraine, behalve… Michel de Coligny. De haat jegens de moordenaars van zijn geliefde brengt hij op zijn kinderen over. Steeds opnieuw vertelt hij hen hoe mooi en lief hun moeder was en hoe zij door de drie mannen in een treincoupé werd vernederd en wreed vermoord. Vooral Paul is gevoelig voor wraak. Meer nog dan Louise mist hij de warmte en de liefde van een eigen moeder. Zijn strenge, afstandelijke en kille grootmoeder is niet in staat om dat gemis te vergoeden.’