Vledder likte aan zijn droge lippen.
‘Wie deed die dreigtelefoontjes?’
‘Louise. Ze gebruikte daarvoor een bandrecorder, die ze vertraagd liet aflopen, waardoor haar stem anders klonk.’ ‘Waar is ze nu?’
De oude rechercheur aarzelde even.
‘Ik heb haar vanmiddag naar Schiphol gebracht. Ze gaat naar Soedan.’
‘Soedan?’
De Cock knikte.
‘In Kassala is een orthopedisch centrum. Ze kunnen daar een fysiotherapeute goed gebruiken.’
‘Heb je haar verteld dat Paul dood is?’
‘Ja.’
‘En?’
‘Hoe vreemd het ook klinkt, ik had het idee dat ze er blij om was. Paul, zei ze, was al jaren zichzelf niet meer. Het is beter zo.’ Fred Prins keek hem aan.
‘Wat had je gedaan als Paul de Coligny vanmorgen geen kans had gezien om uit de trein te springen?’
‘Hem gearresteerd voor twee moorden en poging tot een derde moord.’
‘En Louise?’
De Cock wreef langzaam met zijn pink over de rug van zijn neus. ‘Ik vrees,’ sprak hij bedachtzaam, ‘dat ik je daarop het antwoord schuldig moet blijven.’
De gesprekken werden algemener. De Cock was er blij om. Hij had het trieste gevoel, dat hij snel een paar cognacjes moest nemen, maar bedwong zich.
Pas laat in de avond namen Dick Vledder, Fred Prins, Appie Keizer en Jan Westerneng afscheid.
Toen ze vertrokken waren, trok zijn vrouw een poef bij en ging naast hem zitten. De Cock keek haar aan. Hij wist dat ze altijd nog een vraag in petto had, iets waaraan de anderen niet hadden gedacht. Ze hield haar hoofd iets schuin.
‘Waarom die kinderen? Ik bedoel, waarom Stella, Suzette en Lucienne? Het waren toch hun vaders die Mareille Lorraine hadden vermoord?’
De Cock tastte naar de zijzak van zijn colbert en wurmde daaruit een beduimeld boek in het formaat van een grote pocket. ‘Dit gaf Louise mij vanmiddag. Het is een oude bijbel… de bijbel van Paul.’
De grijze speurder bladerde, zocht en vond Exodus 20 vers 5. Hardop las hij: ‘Want Ik, de Heere, uw God, ben een naijverig God, die de misdaad der vaderen bezoekt aan de kinderen. Paul heeft deze woorden in zijn bijbel onderstreept.’ De Cock wreef vermoeid achter in zijn nek.
‘Gerechtigheid hier op aarde is het werk van mensen. Hemelse gerechtigheid is een zaak van God. Aan Mareille Lorraine, zijn moeder, was geen gerechtigheid bedreven. Wat restte was een hemelse gerechtigheid. Paul de Coligny vergat dat hij een mens was.’