Выбрать главу

Met precieze gebaren nam hij zijn bril af, pakte zijn pochet uit het borstzakje van zijn jacquet en poetste zijn glazen. ‘Ze is dood,’ sprak hij laconiek.

De Cock knikte met een strak gezicht.

‘Dat begreep ik,’ reageerde hij simpel.

De dokter gebaarde in de richting van de dode op de bank. ‘Nog niet zo lang. Minder dan een uur. De lichaamstemperatuur is nog hoog… bijna normaal, zou ik zeggen. Hoewel ontkleed, vrijwel geen afkoeling. En van lijkstijfheid is nog geen sprake.’ Hij zette zijn bril weer op en borg zorgvuldig zijn pochet weg. ‘Je hebt die wurgplekken gezien?’

‘Ja.’

‘Een krachtige greep. Je moet morgen bij de gerechtelijke sectie aan de oude Rusteloos eens vragen hoeveel kraakbeenringetjes van de luchtpijp zijn gebroken. Ik wed dat het er vele zijn. Als ik jou was, dan zou ik maar eens uitkijken naar een vent met een paar sterke handen.’ Hij zette zijn hoed op, wuifde tot afscheid en wandelde de corridor af.

De Cock keek hem na tot aan het balkon. Daarna draaide hij zich om en keek naar de fotograaf. ‘Maak nog even een plaatje van haar met gesloten ogen. Dat is bij een mogelijke herkenning minder afschrikwekkend.’

Bram van Wielingen knikte instemmend en boog zich met zijn Hasselblad nog eens over het lijk.

De Cock wendde zich tot chef Westerneng.

‘Als de fotograaf klaar is, kunnen de broeders van de Geneeskundige Dienst het lichaam afvoeren naar het sectielokaal. Daarna verzegelen we de coupé. Ik kan dan op jouw kantoor wel even een praatje maken met de conducteur van dit treingedeelte.’ Hoofdinspecteur Westerneng keek hem hoofdschuddend aan. ‘Dat gaat niet.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘Wat gaat niet?’

‘Een praatje maken met die conducteur… althans nu niet. Hij is in Utrecht van de trein gestapt.’

De grijze speurder keek hem verrast aan.

‘Waarom?’

‘Ernstige maagklachten.’

3

Vledder liet zijn rappe vingers op de elektronische schrijfmachine even rusten en keek verwonderd op. ‘Waar kom jij vandaan?’ De Cock zakte in de stoel achter zijn bureau.

‘Van het Paleis van Justitie.’

‘Wat moest je daar doen?’

De oude rechercheur maakte een hulpeloos gebaartje. ‘Ik kon je niet waarschuwen,’ sprak hij spijtig. ‘Toen jij belegde broodjes haalde voor de lunch, kreeg ik een telefoontje van meester Medhuizen. Ik moest onmiddellijk bij hem komen. Hij had ons telexbericht van de moord in het Centraal Station gelezen en zag direct punten van overeenkomst.’

‘Met die oude moord in Enkhuizen?’

‘Precies. Ook toen werd het slachtoffer poedelnaakt in een eersteklascoupé aangetroffen.’

‘Gewurgd?’

De Cock knikte.

‘Door iemand met een krachtige handgreep.’

Vledder schoof de schrijfmachine van zich af.

‘Ik zal morgen tijdens de sectie aan dokter Rusteloos naar die kraakbeenringetjes vragen… als hij mij kan verstaan. Die oude lijkensnijder wordt steeds dover.’ Hij zweeg even. Ineens lichtten zijn ogen op. ‘En ook bij die moord in Enkhuizen stapte de conducteur vroegtijdig van de trein.’

Op het gezicht van De Cock kwam een grijns.

‘In Zaandam.’ Hij stak zijn wijsvinger op. ‘En toen sloop het eerste foutje in het onderzoek.’

‘Welk?’

‘Die conducteur.’

Vledder keek hem verwonderd aan.

‘Wat is daarmee? Hebben ze die man nooit benaderd… nooit verhoord?’

De Cock knikte nadrukkelijk.

‘Zeker, zelfs zeer uitgebreid. Over het exacte tijdstip van het vertrek van de trein… over het aantal reizigers… eerste en tweede klasse… signalementen van mensen, van wie hij het plaatsbewijs had gecontroleerd… over alles en nog wat.’ Hij spreidde zijn armen in een theatraal gebaar. ‘Maar ze hebben de arme man nooit gevraagd hoe hij aan die plotselinge maagklachten kwam.’ Vledder keek hem verward aan.

‘En?’

De Cock zuchtte.

‘Denk nu eens goed na,’ antwoordde hij geduldig. ‘Wat doet een conducteur in een trein… hij controleert. Zoals hij vanmorgen zelf al opmerkte, zeker de reizigers in de eersteklascoupés. Wel, de man of vrouw die het sinistere voornemen had om een moord te plegen, wilde niet het risico lopen dat hij of zij tijdens zijn of haar luguber handwerk door een controlerende conducteur zou worden overvallen.’

De mond van Vledder viel half open.

‘Hij moest van de trein,’ stelde hij verrast.

De Cock knikte traag.

‘Desnoods met ernstige maagklachten.’

Een tijdlang zwegen de beide rechercheurs. De vreemde treinmoorden spookten door hun gedachten. Van de vrijwel dag en nacht brandende verlichting in de grote recherchekamer was boven hun bureaus een tl-buis defect. Het zachte, zoemende geluid, gepaard met snel flakkerend licht, was indringend, hinderlijk, en verstoorde hun denken.

De Cock stond van zijn stoel op en begon in zijn zo typische slenterpas door de recherchekamer te stappen. Zijn markant, wat hoekig gezicht stond strak en onder zijn schedeldak groeide steeds intenser de wil om de zaak tot klaarheid te brengen. Niet zozeer omdat ene meester Medhuizen dat prettig zou vinden, maar veel meer omdat hij wenste te slagen, waar voor hem anderen hadden gefaald.

Bij het bureau van Vledder bleef hij staan.

‘Heeft Bram van Wielingen de foto’s al gebracht?’

De jonge rechercheur knikte.

‘Toen jij weg was. Hij zei dat hij om jou ter wille te zijn, zich bijzonder had gehaast.’

De Cock grijsde.

‘Dat is dan heel vriendelijk van Bram,’ reageerde hij lachend. ‘Heb je ze bekeken?’

‘Ja.’

‘En?’

Vledder trok wat verveeld zijn schouders op.

‘Ik heb er, eerlijk gezegd, niet veel bijzonders aan gezien.’ Het klonk somber. De jonge rechercheur pakte een grote gele enveloppe uit een lade van zijn bureau, schoof zijn schrijfmachine nog iets verder naar achteren en spreidde een reeks glimmende foto’s voor zich uit. ‘Misschien dat jou iets opvalt?’

De Cock boog zich over hem heen.

‘Hoe oud schat je haar?’

‘Voor in de twintig.’

De Cock knikte instemmend.

‘Ze draagt geen trouwring.’

Vledder grinnikte.

‘Dat zegt tegenwoordig niet zo veel meer.’

‘Je bedoelt dat ze toch getrouwd kan zijn.’

Vledder schudde afkeurend zijn hoofd.

‘Je bent een ouderwets man. Jij denkt alleen maar aan al of niet getrouwd zijn. Tegenwoordig bestaan er tal van andere relatievormen.’

‘Waarbij men geen ring van trouw meer draagt?’

Vledder kneep even zijn lippen op elkaar en tikte met zijn wijsvinger op een foto van het lijk. ‘Dit is een jonge vrouw,’ sprak hij geprikkeld, ‘van deze tijd… woont allang niet meer bij haar ouders… werkt zo nu en dan voor een uitzendbureau… heeft zo af en toe een vriendje… is geëmancipeerd, vrij en onafhankelijk. En weet je wat dat betekent, De Cock?’

‘Geen idee.’

‘Dat het nog heel lang kan duren voor het iemand opvalt dat ze er niet meer is.’

De oude rechercheur keek hem aan. Zijn gezicht stond ernstig, ‘En weet je hoe ik dat vind?’

‘Nou?’

‘Intriest.’

Met een stijgend gevoel van ergernis had De Cock, staande boven op zijn bureau, de storende defecte tl-buis uit het armatuur verwijderd. Daarna had hij zich over de foto’s ontfermd. Hij bekeek ze nog eens, een voor een, zorgvuldig. Men kon er toch van uitgaan, bedacht hij, dat het slachtoffer niet poedelnaakt in die eersteklascoupé was gestapt… Waarom had de moordenaar zich de moeite getroost om het lijk te ontkleden? Dat kostte inspanning en vooral tijd… waarin hij of zij gezien kon worden… ontdekt. En waar was de kleding van het slachtoffer gebleven? Door de moordenaar meegenomen? Waarom? Had het slachtoffer bagage bij zich… een koffer, valies, een handtas? Er was in die eersteklascoupé niets achtergebleven… alleen een lijk. De vragen stormden op hem af. Wat was het motief voor de daad? Waarom moest aan dat jonge leven een eind komen? Aanranding, verkrachting, roof? Was de moordenaar een seksuele maniak… een man met bijzondere lustgevoelens? In zijn lange loopbaan bij de recherche hadden de meest uitzonderlijke figuren zijn speurderspad gekruist. Hij liet ze in gedachten nog eens de revue passeren. Hun gedrag, methoden, afwijkingen. In de regel trof men sporen van het gebruik van brute kracht… een plotselinge explosie van emoties… een ontembare lust tot moord.