Maar buiten de strangulatieplekken aan de hals, had hij aan het lichaam van het slachtoffer geen tekenen van geweld kunnen ontdekken.
Hij nam de foto in de hand, die Bram van Wielingen van de jonge vrouw had gemaakt nadat dokter Den Koninghe de verschrikte ogen had gesloten. Een knap, regelmatig gezicht, vond hij, met mooi gevormde mond en lippen. Hij bleef naar het dode gezicht staren. Tegen zijn verstand in koesterde hij de hoop dat zij hem nog iets kon zeggen… over zichzelf… over de man of vrouw die haar had belaagd. Hij vroeg zich af of zij zich tegen haar moordenaar had verzet… gestompt, geslagen, gekrabd? Hij keek op naar Vledder, die tegenover hem aan een procesverbaal van bevindingen werkte.
‘Denk morgen bij de sectie even aan het nagelvuil. Als er wat is, dan moet dat naar het gerechtelijk laboratorium in Den Haag.’ De jonge rechercheur knikte.
‘Heb je nog andere wensen?’
De Cock antwoordde niet direct. Zijn oog viel op een halfronde metalen bak midden onder het raam van de coupé. Hij was duidelijk te zien op de overzichtsfoto die Bram van Wielingen met zijn camera vanuit de corridor had gemaakt.
‘De prullenbak!’ riep hij blij, verrast.
‘Welke prullenbak?’
De Cock zwaaide.
‘In die eersteklascoupé.’
Vledder liet zijn vingers even rusten.
‘Wat is daarmee?’
De Cock boog zich iets naar voren.
‘Die schoonmaker zal hem niet hebben geleegd. Toen hij het lijk ontdekte, is hij natuurlijk geschrok ken en heeft onmiddellijk alarm geslagen. Daarna is hij niet meer in de coupé terug geweest.’ ‘Je bedoelt dat er nog best iets in die prullenbak kan liggen.’ De Cock knikte nadrukkelijk.
‘Iets wat ons mogelijk verder kan helpen.’ Hij grinnikte vreugdeloos. ‘Zoveel aanwijzingen heeft de moordenaar niet achtergelaten.’ Hij wees naar de telefoon op zijn bureau. ‘Bel straks even met Jan Westerneng en vraag of hij zo vriendelijk wil zijn om de inhoud van de prullenbak veilig te stellen.’
‘En de asbak?’
‘Ook. Hij moet daar natuurlijk wel mee wachten tot Ben Kreuger van de tohd[3] in die coupé met zijn kwast is rondgegaan. Zie je hem morgen?’
Vledder knikte.
‘Ben Kreuger komt morgenochtend naar het sectielokaal om vingerafdrukken van het lijk te nemen. Ik zal hem dan meteen vragen of hij…’ De jonge rechercheur maakte zijn zin niet af. Er werd op de deur van de recherchekamer geklopt, zacht, bescheiden. Hij wachtte enkele seconden tot het kloppen zich herhaalde. Toen riep hij: ‘Binnen.’
De deur gleed langzaam open en in de deuropening verscheen de ranke gestalte van een jonge vrouw. Ze droeg een opvallende glimmend rode lakjas en een breedgerande hoed in de vorm van een zuidwester. Op haar korte laarsjes schreed ze als een bevallige mannequin naderbij. Bij het bureau van De Cock bleef ze staan en keek de grijze speurder glimlachend aan. ‘Ik moet vast bij ú zijn.’
Het klonk melodieus in een laag timbre.
Van bewondering kwam De Cock uit zijn stoel overeind. ‘Hoe… eh, hoezo?’ stamelde hij.
Ze gebaarde achter zich. ‘De wachtcommandant beneden aan de balie zei dat ik moest uitzien naar een knappe, grijze man.’ Op het gezicht van De Cock glom verbazing. ‘Zei hij dat?’ vroeg hij ongelovig.
Ze glimlachte opnieuw. ‘Hij zei grijze man,’ sprak ze vriendelijk, innemend. ‘De toevoeging knappe is van mij.’
Over het brede gezicht van De Cock gleed een grijns. Onderwijl keek hij haar onderzoekend aan. De vleierij maakte hem waakzaam. Met een brede armzwaai gebaarde hij naar de stoel naast zijn bureau. ‘Gaat u zitten.’
Ze nam haar rode zuidwester af en een weelde van kastanjebruin haar golfde over haar schouders. Daarna nam ze plaats en sloeg haar slanke benen over elkaar.
‘U bent rechercheur De Cock?’
De grijze speurder knikte.
‘Met… eh, met ceeooceekaa,’ antwoordde hij haast automatisch. Hij wees voor zich uit. ‘En dat is mijn bijzonder gewaardeerde collega Vledder.’
Ze blikte wat argwanend in de richting van de jonge rechercheur. ‘Ik had graag een onderhoud met u onder vier ogen.’ De Cock ging weer zitten.
‘U… eh, u kunt vrijuit spreken,’ reageerde hij geruststellend. ‘Vledder en ik werken al jaren samen. Ik zou hem na ons onderhoud toch deelgenoot hebben gemaakt van hetgeen u mij hebt te vertellen.’
Ze knikte begrijpend en boog zich iets naar hem toe. ‘Ik heet Louise… Louise de Coligny.’
De Cock snoof een zoete geur van parfum.
‘Een bekende naam.’
‘Inderdaad. Een van de vrouwen van Willem van Oranje droeg dezelfde naam. Onze familie stamt nog van de Hugenoten, die in de zeventiende eeuw uit Frankrijk naar Nederland zijn gevlucht.’ De Cock plukte aan het puntje van zijn neus.
‘Van protestantse godsdienst?’
Louise de Coligny blikte op. Er lag vuur in haar ogen. ‘Zeker,’ sprak ze vinnig. ‘Het geloof van je vaderen verloochen je niet.’
De Cock liet de opmerking aan zich voorbijglijden. ‘Wat is het doel van uw komst?’ vroeg hij zakelijk.
Louise de Coligny verschoof iets op haar stoel. Ze boog haar hoofd en haar gezicht versomberde.
‘Ik wilde met u praten over die moord.’
‘Welke moord?’
‘Die moord in het Centraal Station vanmorgen. Ik hoorde het ongeveer anderhalf uur geleden op de radio in het nieuwsbericht. Ik heb toen bij de spoorwegen geïnformeerd en daar zei men mij, dat u die zaak behandelde.’
De Cock knikte instemmend.
‘Dat is juist.’
Louise de Coligny aarzelde even. Ze drukte haar snijtanden krachtig in haar onderlip. ‘Ik… eh, ik ben onmiddellijk vanuit Utrecht naar u toe gekomen.’ Haar beide handen reikten tastend naar zijn arm. ‘Ik kom om hulp, meneer De Cock. U moet mij helpen… beschermen.’
De oude rechercheur keek haar schattend aan.
‘Tegen wie… tegen wat?’
‘Tegen die vrouw.’
‘Welke vrouw?’
‘Die moordenares.’
De Cock kneep zijn wenkbrauwen bijeen.
‘U bedoelt de vrouw, die vanmorgen in de trein die moord pleegde?’ In zijn stem trilde twijfel en ongeloof.
Louise de Coligny knikte nadrukkelijk. Haar gezicht zag bleek en haar ogen waren groot en angstig.
‘Ze heeft zich vergist… ze heeft zich vergist. Ze heeft de verkeerde vermoord.’
De Cock bracht zijn gezicht dichtbij het hare.
‘De verkeerde?’
Louise de Coligny slikte en De Cock voelde hoe de nagelpunten van de vingers waarmee ze zijn arm omklemde, in zijn vlees drongen. ‘Ze bedoelde mij,’ sprak ze hees. ‘Ik rijd elke morgen met diezelfde trein… eerste klasse.’
4
Louise de Coligny liet zijn arm los en legde haar beide handen in haar schoot. Ze boog haar hoofd diep voorover. Haar kastanjebruine haren gleden als een gordijn voor haar gezicht. De Cock staarde in haar richting en zag hoe nog steeds regendruppels van haar glimmend rode lakjas gleden. Het bleef secondenlang op zijn netvlies hangen. De woorden van de jonge vrouw hadden hem geschokt… verdoofd. Het duurde geruime tijd voor hij zijn gedachten weer had geordend. Zijn rechterhand reikte naar haar en beroerde haar schouder.