Выбрать главу

‘Zo scherp wil ik het niet stellen, maar er zijn mensen, die er toch moeite mee hebben om hun innerlijke emoties te tonen.’ ‘En zo’n mens is Jean de Tournes?’

‘Mogelijk.’

De Cock trok een bedenkelijk gezicht.

‘Ik vond hem te krampachtig, te gesloten. Verdriet is universeel. Ik heb zelfs een moment overwogen om Jean de Tournes zijn gebrek aan getoonde gevoelens te verwijten.’

Vledder keek naar hem op.

‘Had het maar gedaan!’ riep hij fel. ‘Wie weet hoe hij had gereageerd… wat hij had gezegd?’

De Cock schudde traag zijn hoofd.

‘Ik dacht er even aan hoe ik mogelijk zelf zou hebben gereageerd, en toen had ik niet meer de moed om hem te kwetsen.’ Zwijgend liepen de beide rechercheurs verder, via de Oude Kennissteeg naar de Achterburgwal. Op de hoek van de Barndesteeg schoven ze het stille cafeetje van Smalle Lowietje binnen.

Caféhouder Lowietje, wegens zijn geringe borstomvang door de penoze in de rosse buurt meestal Smalle Lowietje genoemd, streek langs zijn morsig vest en stak De Cock hartelijk de hand toe. ‘Zo, zo,’ kirde hij opgewekt, ‘kon je de weg naar mijn vermaard etablissement nog vinden?’

De grijze speurder hees zich op een kruk.

‘Dat is niet zo moeilijk,’ sprak hij gelaten. ‘Ik ga gewoon op de lucht af.’

Smalle Lowietje lachte hartelijk.

‘En ik weet welke lucht.’ Aalglad dook hij onder de tapkast, pakte de fles fijne cognac Napoléon, die hij speciaal voor De Cock had gereserveerd en stak die triomfantelijk omhoog. ‘Hetzelfde recept?’

Zonder op antwoord te wachten, bedekte hij de bodem van drie diepbolle glazen, want Lowietje dronk er altijd eentje mee. Ze namen de glazen op, warmden de cognac in de holte van hun handen, snoven en proefden met kleine teugjes. Het was een ernstige, ingetogen ceremonie, die de kleine caféhouder en de beide rechercheurs bij elk samenzijn opvoerden, devoot, als gold het een religieuze gebeurtenis.

De Cock stak zijn rechterhand vooruit en keek peinzend naar zijn glas, waarin de cognac goudbruin fonkelde.

‘Lowie,’ sprak hij op plechtige, gedragen toon, ‘jij bent toch hopelijk met mij van mening dat zonder de oude Bacchus het leven in dit tranendal een stuk minder draaglijk zou zijn?’ De tengere caféhouder keek hem glunderend aan.

‘De Cock,’ sprak hij met diepe bewondering, ‘ik luister graag naar je. Jij kunt van die prachtige dingen zeggen.’

Vledder lachte smalend.

‘Wacht maar tot hij je een verhoor afneemt.’

Smalle Lowietje zette zijn bolle glas neer en keek van De Cock naar Vledder en terug. ‘Ik heb jullie in dagen niet gezien,’ sprak hij lichtelijk bezorgd.

De grijze speurder maakte een vertwijfeld gebaartje. ‘Als ze steeds ergens dooie meiden laten slingeren,’ grapte hij, ‘dan komen we aan jou niet toe.’

De caféhouder trok een vies gezicht.

‘Doen ze dat?’

‘Wat?’

‘Dooie meiden laten slingeren?’

De Cock knikte met een ernstig gezicht.

‘Vanmorgen lag er weer eentje in het Centraal Station.’ ‘Vermoord?’

‘Ja.’

‘Een heroïnehoertje?’

De oude rechercheur schudde zijn hoofd.

‘Een jonge vrouw van goeden huize.’

Lowietje reageerde verrast.

‘Die laten ze slingeren?’

De Cock glimlachte.

‘Dat was meer als een grapje bedoeld.’ Hij boog zich vertrouwelijk naar de caféhouder toe. ‘Heb jij in je etablissement wel eens iets horen fluisteren over een moord op een jonge vrouw in Enkhuizen, nu bijna twee jaar geleden?’

Smalle Lowietje trok achteloos zijn schouders op.

‘Ik hoor nooit iets over Enkhuizen.’

Het gezicht van de oude rechercheur versomberde.

‘Lowie,’ verzuchtte hij, ‘denk eens voor mij na: waarom ontkleedt men een jonge vrouw?’

‘Zodat ze naakt is?’

‘Precies.’

Het muizensmoeltje van de tengere caféhouder glom en in zijn ogen glinsterden kleine pretlichtjes.

‘En dat weet jij niet, De Cock?’

In zijn stem trilde verbazing.

De grijze speurder schudde zijn hoofd.

‘Het mag je vreemd in de oren klinken,’ sprak hij droevig, ‘maar ik weet het echt niet.’

Ze liepen vanaf de Oudezijds Achterburgwal door de Oude Kennissteeg in de richting van het Oudekerksplein. Het was er druk. Drommen behoeftigen schoven langs de etalages met meisje in zachtroze belichting. Vledder blikte opzij. ‘Vormt het voor jou werkelijk een probleem,’ vroeg hij met enige argwaan, ‘dat zowel Suzette de Tournes als Stella Bernard geheel ontkleed waren?’

‘Men denkt bij een naakte vrouw algauw aan een aanranding of een verkrachting. Maar volgens Medhuizen was er met Stella Bernard in Enkhuizen op geslachtelijk gebied niets onrechtmatigs gebeurd. Althans, daar zijn geen sporen van gevonden.’ ‘Ze was niet misbruikt?’

De Cock trok zijn schouders op.

‘Vermoedelijk niet,’ sprak hij weifelend. ‘En ik ben bang dat dokter Rusteloos jou morgen na de sectie zal vertellen, dat er ook met Suzette de Tournes seksueel niets is gebeurd.’ Vledder spreidde zijn beide armen.

‘Wat heeft dat ontkleden dan voor zin?’

De Cock stak zijn kin iets vooruit.

‘Juist, Dick, dat is een verstandige vraag. Een vraag, waarop ik je het antwoord niet kan geven. Let wel… nog niet.’ In zijn stem lag een lichte dreiging. ‘Maar ik beloof je plechtig, dat ik niet zal rusten voor ik dat antwoord heb.’

Via de Lange Niezel bereikten ze de Warmoesstraat. Toen ze de hal van het bureau binnenstapten, riep Jan Kusters vanachter de balie naar De Cock. Hij wees omhoog.

‘Er zit boven een man op je te wachten.’

De oude rechercheur schoof de mouw van zijn regenjas iets terug en keek op zijn horloge. Het was bijna halftwaalf. ‘Nu nog?’

Jan Kusters knikte.

‘Ik heb geprobeerd om hem morgen terug te laten komen, maar dat lukte niet. De man was woedend. Hij zei dat hij tegen jou een klacht zou indienen, zowel bij de hoofdcommissaris als bij de officier van justitie.’

De Cock keek hem verward aan.

‘Een klacht… tegen mij?’

Jan Kusters knikte opnieuw.

‘Plichtsverzuim.’

Het gezicht van De Cock betrok. Hij draaide zich om en stormde de trappen op. Met twee treden tegelijk vloog hij omhoog. Klachten maakten hem razend, vooral wanneer hij zich, zoals nu, van geen kwaad bewust was. Wanneer hij het nodig oordeelde en zijn geweten hem de ruimte gaf, liep hij nog wel eens met een wijde boog om zijn ambtsinstructie heen. Dan nam hij om zijn doel te bereiken bewust risico’s en accepteerde mogelijke klachten met de gelijkmoedigheid van een gokker. Vledder, bang voor verwikkelingen, rende achter hem aan. Hij wist uit ervaring hoe wild het bloed van de oude speurder kon bruisen.

Op de tweede etage, op de wachtbank voor de grote recherchekamer, zat een jongeman. De Cock schatte hem op achter in de twintig. Hij was wat stijf gekleed in een keurig parelgrijs kostuum met vest. Wat direct in het oog sprong, was zijn fraai golvend kastanjebruine haar.

De Cock bleef even hijgend staan. De gelaatstrekken van de jongeman kwamen hem bekend voor. Toch had hij hem bij zijn weten nooit ontmoet.

De jongeman keek hem enkele seconden schattend aan, stond toen van de bank op en liep naar hem toe. ‘U bent rechercheur De Cock?’ opende hij.

De grijze speurder knikte met een nors gezicht.

‘Met ceeooceekaa,’ antwoordde hij bits. ‘Als u toch het voornemen koestert om een klacht tegen mij te schrijven, dan is het mijn wens dat u mijn naam goed spelt.’

De man grijnsde.

‘Ik had de klacht ook kunnen doen zonder u daarvan te verwittigen, maar dat vond ik niet fair.’

De Cock trok een grimas.

‘Dat is dan uiterst beleefd.’

De jongeman knikte.

‘Een kwestie van opvoeding.’ Hij blikte om zich heen. ‘Moeten we het gesprek hier voortzetten?’