De Cock liep langs hem heen en ging hem voor naar de grote recherchekamer. Daar liet hij hem op de stoel naast zijn bureau plaatsnemen. Op zijn gezicht lag nog steeds een norse trek. ‘U sprak over plichtsverzuim?’
De jongeman gebaarde in zijn richting.
‘Ik meende dat dit in ambtelijke kringen zo werd genoemd. Mijn naam is De Coligny… Paul de Coligny. Mijn zuster is vanmiddag vanuit Utrecht bij u geweest. Ze heeft u verteld van de bedreigingen, die haar regelmatig via de telefoon worden gedaan. Ze heeft u om bescherming gevraagd tegen een of andere krankzinnige vrouw, die heeft gezegd haar te zullen vermoorden.’
De Cock keek de jongeman onderzoekend aan. De norse trek was van zijn gezicht gegleden.
‘Is… eh, is er wat gebeurd?’ vroeg hij voorzichtig.
Paul de Coligny liet zijn hoofd iets zakken.
‘Louise,’ sprak hij zacht, ‘vanavond is er een moordaanslag op haar gepleegd.’
6
‘Een moordaanslag?’
Paul de Coligny keek op. Zijn gezicht zag rood.
‘En daar bent u verantwoordelijk voor.’
De Cock toonde verwondering.
‘In welk opzicht?’
Paul de Coligny zwaaide heftig.
‘Ze had u om bescherming gevraagd. Die bescherming hebt u haar niet gegeven.’
‘U acht dat plichtsverzuim?’
‘Zeker.’
De Cock maakte een verontschuldigend gebaartje.
‘U kunt moeilijk van mij verlangen dat ik dag en nacht als een soort bodyguard uw zuster begeleid. Ik heb de politie in Utrecht van de bedreigingen op de hoogte gebracht en om enig toezicht verzocht. Meer mogelijkheden heb ik niet.’ Hij keek de jongeman bezorgd aan. ‘Is het ernstig?’
Paul de Coligny knikte traag.
‘Ze is in Utrecht opgenomen in het Academisch Ziekenhuis. Ze heeft vermoedelijk een heupfractuur en een fikse hoofdwond. Daar maakte ik mij nog de meeste zorgen om. Maar gelukkig heeft ze geen hersenletsel. Hoewel ze zei veel pijn te hebben, reageerde ze normaal. Ik vond haar zelfs bijzonder helder.’ ‘Wat is er gebeurd?’
‘Ze is aangereden door een auto.’
‘Met opzet?’
‘Beslist. Volgens Louise was het een pure moordaanslag.’ De Cock hield zijn hoofd iets schuin.
‘Heeft ze aanwijzingen… kenteken… merk, type, kleur van de auto? Wie zat er achter het stuur?’
Paul de Coligny zuchtte.
‘Dat moet u haar zelf maar gaan vragen. Louise liep op het trottoir. Ze hoorde achter zich motorgeronk. Ze keek om, zag een auto op zich afkomen, sprong nog opzij, maar werd toch geraakt. Dat is alles wat ze mij heeft verteld. Ik wilde ook niet verder vragen. Ik was al blij dat ze de aanslag had overleefd.’ De Cock knikte begrijpend.
‘U wist van de bedreigingen?’
‘Zeker. Louise hield mij steeds op de hoogte. Wanneer ze weer zo’n vreemd telefoontje had gehad, dan vertelde ze mij dat.’ De Cock boog zich iets naar hem toe.
‘Jullie zijn in verband met die bedreigingen nooit naar de politie gegaan?’
‘Nee.’
‘Waarom niet?’
Paul de Coligny trok zijn schouders op.
‘Het was alles zo vreemd, zo vaag, zo ongrijpbaar. Ook een beetje onzinnig, vonden wij. Daarom geloofden wij ook niet dat de politie iets met ons verhaal zou kunnen doen.’ Hij gebaarde wild voor zich uit. ‘En er gebeurde ook niets.’
‘Het bleef bij be-drei-gin-gen.’
‘Precies. Het waren alleen wat lastige telefoontjes, waar wij op den duur ook steeds minder waarde aan begonnen te hechten.’ De Cock kneep zijn lippen op elkaar.
‘Tot vanmorgen.’
Paul de Coligny liet zijn hoofd weer iets zakken.
‘Toen wij hoorden van die moord in het Amsterdamse Centraal Station, beseften we ineens het gevaar waarin Louise verkeerde. Zij reist elke morgen met diezelfde trein. Op mijn aanraden en aandringen is ze toen onmiddellijk naar Amsterdam gegaan om met u over de bedreigingen te praten.’
De Cock wreef over zijn kin.
‘Uw zuster,’ sprak hij na enig nadenken, ‘noemde ons Stella Bernard als de naam van het eerste slachtoffer.’
Paul de Coligny keek naar hem op.
‘Dat klopt.’
‘Hoe kende ze die naam?’
‘Die had ze genoemd.’
‘Wie?’
‘Die vrouw.’
De Cock gebaarde in zijn richting.
‘U bedoelt de vrouw die Louise met dreigtelefoontjes lastigviel?’ Paul de Coligny knikte.
‘Dat was al in het begin, bij de eerste telefoontjes. Stella Bernard ging jou voor, zei de vrouw, de volgende ben jij.’ ‘Dat was twee jaar geleden?’
‘Zo ongeveer.’
‘En toen?’
Paul de Coligny spreidde zijn beide handen.
‘Wij hadden nog nooit van ene Stella Bernard gehoord en vroegen ons af wie zij was… of was geweest. We hebben toen een particulier detectivebureau in de arm genomen. Dat bureau heeft het voor ons uitgezocht en vertrouwelijk gerapporteerd. Stella Bernard bleek de dochter van een gefortuneerde zakenman uit Amsterdam. Ze werd op een morgen op het station van Enkhuizen vermoord in een treincoupé aangetroffen.’ De Cock keek de jongeman verward aan.
‘En met al die wetenschap bent u nooit naar de politie gestapt?’ Het klonk als een beschuldiging.
Paul de Coligny reageerde scherp, verbaasd.
‘Waarom? Wat had dat voor zin? Wat hadden wij kunnen zeggen: een onbekende vrouw heeft ons gebeld en gezegd dat zij Stella Bernard heeft vermoord?’ Hij grinnikte vreugdeloos. ‘Ik denk niet dat de politie op zo’n mededeling zit te wachten. Bovendien hebben we het nooit kunnen vatten… en ik vat het nog niet… wat die vrouw die Louise bedreigt, bezielt. Tussen mijn zuster Louise en die Stella Bernard hebben we nooit enig verband kunnen ontdekken. Wij hebben dat detectivebureau zelfs gevraagd om onze gezamenlijke kennissenkring na te trekken. Dat die krankzinnige vrouw Louise als volgende slachtoffer heeft gekozen, is willekeur, pure willekeur.’
De Cock staarde enige seconden voor zich uit.
‘De jonge vrouw die vanmorgen in een treincoupé stierf, heette Suzette de Tournes.’
Paul de Coligny keek hem met grote ogen aan.
‘Suzette de Tournes?’ stamelde hij.
De Cock trok zijn wenkbrauwen samen.
‘Kent u haar?’
De jongeman slikte.
‘Ze is… ze was… een vriendin van Stella Bernard.’
De Cock kwam vrolijk en vals fluitend de grote recherchekamer binnen. Een korte, maar intense nachtrust had zijn geest verkwikt en de vermoeidheid van de vorige dag uit zijn botten verdreven. Het was laat geworden. Na een krachtige handdruk en de simpele mededeling dat hij bij nader inzien toch maar van het doen van een klacht afzag, was Paul de Coligny vertrokken. Maar toen was het al ver na middernacht.
Met een nonchalant gebaar wierp De Cock een plastic zakje met twee bruine boterhammen en een appeltje in de bovenste la van zijn bureau en keek naar Vledder, die voorovergebogen in het oude dossier over de moord in Enkhuizen snuffelde. ‘Wat ben je aan het doen?’
De jonge rechercheur keek op.
‘Het wordt zo langzamerhand wel tijd dat een van ons beiden dat dossier eens doorneemt.’
De Cock grinnikte.
‘Als jij het doet, dan hoef ik het niet te doen. In de regel zijn ze verschrikkelijk vervelend, star, stug en langdradig.’ Vledder tikte met zijn middelvinger op het dossier.
‘Dat geldt ook voor dit werkstuk. De ambtelijke stijl maakt het bijna onleesbaar.’ Hij zweeg even, dacht na.
‘Weet je wat ik vreemd vind?’
‘Nou?’
‘Ik heb het dossier tweemaal van begin tot eind doorgebladerd. De naam Suzette de Tournes komt in het hele stuk niet voor.’ De Cock trok zijn schouders op.
‘Wie weet hoe uitgebreid de kennissenkring van Stella Bernard was. Misschien is Suzette de Tournes als vriendin nooit benaderd. Of… misschien is zij door de recherche van Enkhuizen wel benaderd, maar was haar verklaring voor het onderzoek van zo weinig belang, dat men het niet nodig heeft geoordeeld om die in het dossier op te nemen. Paul de Coligny herinnerde zich die naam uit de rapportage van dat detectivebureau.’ ‘Knap.’