De Cock liet zijn blik over de ruggen van de aanwezigen dwalen. Daarna keek hij terug naar de baar met de dode Siegfried van Xanten. Zelfs van de afstand, waarop hij stond, kon hij op de borst de rijgsteken zien, waarmee het lijk na de sectie was dichtgenaaid.
Zijn blik gleed omhoog naar Adelheid van Kleef. Haar blonde haren contrasteerden fraai met het diepzwarte gewaad dat zij droeg. Ineens deed ze hem denken aan Die Lorelei, het gedicht van Heinrich Heine dat hij langgeleden op school had moeten leren. Sie kämmt Ihr goldenes Haar… Sie kämmt es mit goldenem Kamme und singt ein Lied dabei…’
Hij vroeg zich af welk ‘lied’ zij zong… wat haar bezighield… wat zij beoogde. Geloofde ze echt in dat baargericht? Het vel papier op het kathedertje ritselde. Etzel Hunnen strekte zijn rug en riep: ‘Diederik van Bern.’
Vanuit een van de achterste rijen kwam een man naar voren. Voor de baar bleef hij in de houding staan.
Etzel Hunnen nam weer het woord. ‘Diederik,’ sprak hij plechtig, ‘Diederik van Bern… zweert gij, dat gij Siegfried van Xanten niet hebt gedood?’
De man legde zijn linkerhand op het voorhoofd van de dode, stak de wijs- en middelvinger van zijn rechterhand omhoog en antwoordde: ‘Zo waarlijk helpe mij God Almachtig.’ Met gebogen hoofd liep hij van de dode weg.
Etzel Hunnen riep: ‘Godfried Beier.’ En opnieuw kwam van een van de achterste rijen een man naar voren.
Vanaf zijn plek bij de eikenhouten lambrisering volgde De Cock de plechtigheid nauwlettend. Toen de voorste rijen aan de beurt kwamen, kreeg hij plotseling het gevoel dat hij te ver weg stond, dat hij de eedaflegging van meer nabij moest volgen. Hij wenkte Vledder. De jonge rechercheur liep hem op zijn tenen na toen hij schuifelend langs de lambrisering, achter de rijen met stoelen om, een plaats zocht, waar hij, slechts enkele meters van de baar verwijderd, de gelaatstrekken van de eedafleggers duidelijk kon onderscheiden.
Hij keek van opzij naar het wasbleke gelaat van Adelheid van Kleef en ontdekte bij haar mond en neus nerveuze trillingen. Toen Hilde Brunet de eed aflegde, kruisten de blikken van de beide vrouwen elkaar. Even leek het erop of Adelheid van Kleef iets wilde zeggen, maar ze sloot haar mond weer en staarde strak voor zich uit, onmachtig om kleine uitingen van inwendige spanning te bedwingen. Etzel Hunnen riep: ‘Hagen de Bourgondiër.’ De baardige Hagen kwam van zijn stoel overeind. Bijna schoorvoetend liep hij op de baar toe. De Cock bemerkte ook bij hem enige onrust.
Etzel Hunnen nam weer het woord. ‘Hagen,’ sprak hij plechtig, ‘Hagen de Bourgondiër… zweert gij dat gij Siegfried van Xanten niet hebt gedood?’
De zwaargebouwde man aarzelde even. Trillend strekte hij zijn linkerhand naar het voorhoofd van de dode man op de baar. Traag kwamen de wijs- en middelvinger van zijn rechterhand omhoog. ‘Zo… zo…’ stotterde hij, ‘zo waarlijk helpe mij God Almachtig.’
Een ijselijke gil van Adelheid van Kleef snerpte door de aula, echode trillend langs de lambrisering.
De Cock keek. Verbijsterd.
Uit de halfopen mond van de dode Siegfried sijpelde een dun straaltje bloed.
De Cock wiste met een bonte zakdoek het zweet van zijn voorhoofd. ‘Wat een tumult,’ verzuchtte hij. ‘Mensen, mensen, ik dacht dat het dak van de aula zou instorten. Het leek wel een Babylonische spraakverwarring. Iedereen gilde en schreeuwde door elkaar.’ Hij keek dankbaar opzij naar Vledder aan het stuur. ‘Ik was blij dat jij snel de dragers riep om de dode Siegfried van Xanten via de zijdeur af te voeren. Er ontstonden hachelijke situaties rond het lijk.’
Vledder grinnikte.
‘Hilde Brunet viel in onmacht en ik heb die Gunther Worms nog nooit zo bleek gezien. Er lagen er nog meer in katzwijm, maar die kwamen gelukkig weer gauw bij hun positieven.’ De jonge rechercheur schudde zijn hoofd. ‘Dat baargericht heeft wat teweeggebracht. Laten we hopen dat de pers er geen lucht van krijgt… anders staat ons nog wat te wachten.’
De Cock knikte traag voor zich uit.
‘Zeker. Maar ik denk niet dat Gunther Worms voor zijn genootschap die openbaarheid wenst. Hij zal wel proberen om het uit de pers te houden. Van meester Schaaps hebben we in dit geval niets te vrezen. Ik ben alleen bang voor Adelheid van Kleef.’‘Waarom?’
De Cock borg zijn zakdoek weg.
‘Adelheid van Kleef was in alle staten. Ze leek wel hysterisch. Ze schold mij uit voor ongelovige hond omdat ik weigerde Hagen de Bourgondiër te arresteren. U hebt toch Gods aanwijzing gezien, gilde ze. Naar mijn uitleg, dat het oude baargericht al sinds eeuwen niet meer als een wettig bewijsmiddel gold, wilde ze niet luisteren. “Siegfried van Xanten heeft Hagen de Bourgondiër als zijn moordenaar aangewezen!” riep ze steeds. “U moet hem arresteren.”’
Vledder blikte even kort opzij. Het drukke stadsverkeer stond hem niet toe zijn aandacht voor de weg langer te laten verslappen. ‘Wat ga je werkelijk doen met de uitkomst van dat baargericht?’
‘Niets.’
‘Hagen de Bourgondiër krijgt van ons geen extra belangstelling?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Waarom… extra?’
‘Jij gelooft toch aan een godsoordeel?’
De Cock knikte.
‘Maar niet aan een baargericht.’
Vledder keek hem even verrast aan.
‘Je hebt het lijk van Siegfried van Xanten toch zien bloeden toen Hagen de Bourgondiër de eed aflegde?’
‘Dat heb ik.’
‘En?’
De Cock reageerde wat kriegel.
‘Voor mij telt geen baargericht,’ riep hij geprikkeld. ‘Voor mij tellen de emoties. Dat is ook de reden dat ik mij niet tegen dat vreemde baargericht heb verzet. Zolang de dood van Siegfried van Xanten de gemoederen van de betrokkenen bezighoudt, zolang maken wij kans dat er iets losweekt… dat wij iets vernemen van de werkelijke motieven voor deze moord.’
‘En die kennen wij volgens jou nog niet?’
‘Nee.’
‘En dat oudheidkundig genootschap… heeft dat iets met die motieven te maken?’
De Cock trok wat onwillig zijn schouders op.
‘Mogelijk,’ sprak hij wat onzeker. ‘Mogelijk. Het lijkt erop. Maar men heeft zoveel mistbanken voor ons opgetrokken dat ik het gevoel heb tot nu slechts een schimmenspel te hebben gezien.’
Ze reden zwijgend verder. De beelden van de gebeurtenissen in de aula beheersten hun gedachten.
Omdat, zoals in zomers Amsterdam gebruikelijk, vele straten waren opengebroken, bereikte Vledder het Damrak eerst na een reeks van omwegen. Hij parkeerde de oude Volkswagen op de steiger achter het bureau.
De beide rechercheurs stapten uit en slenterden via de Oudebrugsteeg naar de Warmoesstraat. Toen ze de hal van het bureau binnenstapten, wenkte Jan Kusters De Cock met een kromme vinger. Hij reikte achter zich en gaf de grijze speurder een enveloppe. Aan rechercheur De Cock stond er in een krachtig handschrift. Meer niet.
De oude rechercheur keek op.
‘Niet met de post?’
De wachtcommandant schudde zijn hoofd.
‘Die brief lag plotseling op de balie. Ik denk dat een of ander jochie hier uit de buurt hem daar heeft neergelegd.’
De Cock scheurde de enveloppe open. Er zat een enkel velletje in en daarop stond een enkele zin: Vraag Hagen de Bourgondiër naar de schat van de Nevelberg.
12
Vledder grijnsde.
‘De schat van de Nevelberg.’ In zijn stem trilde een hoorbare minachting. ‘Wat is de schat van de Nevelberg? En wat heeft Hagen de Bourgondiër daar mee te maken?’
De Cock trok zijn schouders op.
‘Ik heb nog nooit van een schat van de Nevelberg gehoord. Het klinkt ook zo ongelooflijk, zo zot. Het lijkt wel een titel van een jongensboek. Ik denk dat Hagen de Bourgondiër ons vierkant uitlacht als wij hem naar de schat van de Nevelberg vragen.’ Ineens bracht hij de enveloppe naar zijn neus en rook. Zijn ogen glommen. ‘Hilde Brunet,’ riep hij verrast.