Vledder keek hem niet-begrijpend aan.
‘Hilde Brunet?’
De Cock knikte.
‘Dit briefje komt van haar. Ik herken haar parfum.’ De beide rechercheurs stapten van Jan Kusters en de balie weg en gingen de trap op. Vledder gebaarde naar het briefje in De Cocks hand. ‘Wat voor zin heeft het om ons zo’n krabbel te sturen?’
De grijze speurder reageerde niet onmiddellijk. Trappenlopen en spreken waren twee zaken, die zijn ademhaling moeilijk konden verenigen. Pas toen ze de tweede etage hadden bereikt en de grote recherchekamer binnenstapten, zei hij omkijkend. ‘Ik vermoed dat Hilde Brunet gisteren na ons onderhoud met haar over het een en ander heeft nagedacht.’
Vledder trok zijn neus iets op.
‘En toen tot de conclusie is gekomen dat de schat van de Nevelberg iets met de dood van Siegfried van Xanten heeft te maken?’‘Inderdaad.’
‘Dan moet er toch zoiets als een schat van de Nevelberg bestaan?’
De Cock maakte een onzeker gebaartje.
‘Ik heb er wat moeite mee,’ sprak hij weifelend. ‘Welke betekenis moet je in dit verband aan het woord schat hechten. Het begrip komt mij zo onwezenlijk voor. En wie of wat is de Nevelberg?’
Vledder keek hem nadenkend aan.
‘Kent ze Hagen de Bourgondiër?’
‘Hilde Brunet? Natuurlijk. Ze zal hem tijdens de bijeenkomsten van het oudheidkundig genootschap regelmatig hebben ontmoet. Bovendien was Hagen bevriend met Siegfried, de man op wie ze verliefd was. De vraag is alleen: Hoe goed kent ze hem? Wat weet ze van hem? En waarom wil ze zo graag dat ik aan Hagen de Bourgondiër vraag naar de schat van de Nevelberg? Het kan niet anders… dat moet toch iets betekenen?’ Vledder spreidde zijn beide armen.
‘Waarom zullen we er langer naar gissen… laten we het vragen?’‘Aan Hilde Brunet?’
De jonge rechercheur knikte nadrukkelijk. Hij blikte omhoog naar de grote klok boven de deur van de recherchekamer. ‘Ze zal inmiddels wel van de Oosterbegraafplaats in Baarn terug zijn.’
De Cock liet zich in zijn stoel achter zijn bureau zakken. Met een achteloos gebaar wierp hij de enveloppe en het briefje voor zich neer. ‘Dat lijkt mij niet verstandig,’ sprak hij hoofdschuddend. ‘Het is een anonieme mededeling. Ondanks haar onmiskenbare parfumgeur zal ze ontkennen het briefje te hebben geschreven.’ Hij grinnikte voor zich uit. ‘Het zal ons ook niet lukken om Gunther Worms opnieuw bij haar weg te lokken. En in zijn bijzijn wil ik…’ Hij maakte zijn zin niet af. Peinzend keek hij naar Vledder. ‘Waar heb je die dolk?’
‘Dat moordwapen?’
‘Ja.’
‘Hier in mijn bureau.’
De grijze speurder stond weer van zijn stoel op.
‘Ga jij straks even naar het Alexanderplein en maak een onschuldig babbeltje met Etzel Hunnen… je weet wel, de man die het lijk van Siegfried vond… vraag hem waarom hij vanmorgen zo nadrukkelijk aan dat baargericht deelnam… en of hij in de boezem van het genootschap wel eens iets heeft gehoord van de schat van de Nevelberg.’ Hij strekte zijn open hand in de richting van de jonge rechercheur. ‘En geef mij die dolk.’ Vledder deed de lade van zijn bureau open en reikte hem het wapen met enige aarzeling aan.
‘Waar ga je ermee heen?’
In zijn stem vibreerde een zweem van achterdocht.
‘Naar Peter Karstens.’
‘Die vervalser?’
De Cock knikte.
‘Hij weet alles van namaak.’
Over de weer gezellige Nieuwendijk, waar de politie eindelijk de balletje-balletjespelers had verjaagd, sjokte De Cock via de drukke Haarlemmerstraat en de Korte Prinsengracht naar de Noordermarkt. Schuin achter de Hervormde Kerk, voor een klein huis met een hoog raam, bleef hij staan. Midden op de ruit, in een boog van sierlijke krulletters, stond Peter Karstens en daaronder, in letters van een veel kleiner formaat Schilderkunstenaar.
De Cock voelde aan de kruk van de toegangsdeur. Toen die niet op slot bleek, duwde hij hem open en stapte naar binnen. Ergens in het inwendige van het pand rinkelde een bel.
Tot verbazing van de grijze speurder trof hij Peter Karstens met een palet in zijn linkerhand voor een ezel, waarop een reeds vergevorderd schilderij. De Cock had de kunstenaar nooit echt aan het werk gezien. Zijn kennersblik gleed over het doek en herkende technieken van Franse impressionisten.
‘Nog steeds Monet,’ lachte hij vrolijk.
Peter Karstens keek wat verstoord naar hem op. Toen hij de rechercheur herkende, grinnikte hij jongensachtig. ‘Zo, brave oude loonslaaf,’ riep hij spottend. ‘Wat kom je doen… een beleefdheidsvisite… of ben je weer eens voor het kapitaal op pad?’ De Cock grijnsde. Hij wist dat Peter Karstens, de vrijbuiter, niet in het keurslijf van een geordende samenleving paste en vrijwel voortdurend met de maatschappij in onmin leefde. Voor de politie had de kunstenaar geen enkele waardering. Hij bezag politiemensen slechts als handlangers en beschermers van de rijken, van de mensen met kapitaal. Het deerde de oude rechercheur in het geheel niet. Hij hield van de onstuimige kunstenaar vanwege diens vaardigheden als vervalser. Het was een liefde die al vele jaren standhield.
‘Ik vroeg mij af,’ sprak hij beminnelijk, ‘hoe het met je ging.’ Peter Karstens schudde zijn hoofd.
‘Babbels,’ sprak hij afwijzend. ‘Daar geloof ik niets van. Het zal wel jouw van plicht doordrenkte ambtenarenziel zijn, die je hierheen drijft.’
De Cock negeerde de opmerking en wees naar het doek. ‘Een nieuwe opdracht voor een Monet?’
Peter Karstens legde zijn palet op een kleine tafel. ‘Het maakt mij niets uit,’ sprak hij achteloos. Hij blikte schuins naar De Cock. ‘Wat wil je… een echte Rembrandt… een Vermeer… een Van Gogh… of liever een Breitner?’
De grijze speurder glimlachte.
‘Ik kan je niet betalen,’ sprak hij met spijt in zijn stem. ‘Ik ben een bewonderaar van de Franse impressionisten. Ik zou graag een Monet willen bezitten… zelfs een die door jou is vervalst.’ Peter Karstens keek hem bestraffend aan.
‘Je gebruikt de taal verkeerd. Ik vervals geen Monets… ik maak ze opnieuw. En dat is heel wat anders. Het heeft ook niets te maken met onze huidige schildersbarbaren. Die spuiten graffiti op de Mona Lisa en presenteren dat als moderne kunst.’ Hij zwaaide naar het doek op de ezel. ‘Nou… moet je een Monet?’ De Cock maakte een afwerend gebaartje.
‘Beste Peter, mijn ambtenarenziel wil wel, maar mijn ambtenarensalaris staat mij niet toe om jou een heuse opdracht te geven.’ Peter Karstens stak uitbundig zijn beide armen omhoog. ‘Waarom stap je niet in de misdaad? Daar is geld in te verdienen.’ Hij gniffelde. ‘En volgens mij heb je daar aanleg voor.’ De Cock liet zijn hoofd iets zakken en veranderde van onderwerp. ‘Ik… eh, ik moet je tot mijn schande bekennen,’ sprak hij weifelend, ‘dat ik toch voor zaken kom.’
‘Recherchezaken?’
‘Precies.’
Peter maakte een mistroostig gebaartje.
‘Wist ik toch.’
‘Ik wil je iets laten zien.’
‘Wat?’
De Cock frommelde in de steekzak van zijn oude regenjas, pakte de bronzen dolk en legde die op het tafeltje naast het palet van Peter Karstens.
‘Dit… weet je wat het is?’
De kunstenaar knikte traag.
‘Een replica… een replica van een dolk… een bronzen dolk… uit zo ongeveer duizend jaar voor Christus… uit de midden-bronstijd… van een model, zoals dat vooral in Noord-Wales werd gemaakt.’
De Cock reageerde verrast.
‘Hoe weet je dat?’
Peter Karstens glimlachte.
‘Omdat ik het origineel heb gezien.’
De Cock staarde hem verbaasd aan.
‘Jij hebt het origineel gezien?’
Peter Karstens knikte.