De Cock nam zijn ellebogen van zijn bureau en ging weer rechtop zitten. ‘In ieder geval wist Gunther Worms… of kon hij weten… dat de dolk geen archeologische vondst uit Uffelte was… althans dat Siegfried van Xanten nooit aan de opgravingen in Uffelte had deelgenomen of die had bijgewoond.’
Vledder grijnsde.
‘Hij wist… of kon weten, dat daartoe nooit een verzoek naar de leiding van de opgravingen was uitgegaan.’
De Cock knikte nadrukkelijk.
‘Dat Gunther Worms de leden van het genootschap voorhield dat de antieke dolk een archeologische vondst was uit Uffelte, was een staaltje van pure misleiding.’
‘Dan wist Gunther Worms dus ook dat de aanklacht van Hagen de Bourgondiër tegen Siegfried van Xanten een valse aanklacht was?’
De Cock klemde zijn lippen op elkaar.
‘Het was een doorgestoken kaart.’
Vledder maakte een hulpeloos gebaartje.
‘Maar waarom,’ riep hij wanhopig, ‘waarom dat gedoe met een raad van wijze mannen en een zogenaamd vondenis? Wat had die malligheid voor zin? Heeft men Siegfried van Xanten op deze wijze willen dwingen om…’ De jonge rechercheur maakte zijn zin niet af. Het felle rinkelen van de telefoon op het bureau van De Cock stoorde hem. In een bruusk gebaar reikte hij ver naar voren en pakte de hoorn van het toestel.
De grijze speurder keek toe en zag hoe het gezicht van zijn jonge collega verbleekte. ‘Wij komen,’ hoorde hij hem slikkend zeggen. Met trillende hand legde Vledder de hoorn op het toestel terug.
‘Wat is er?’ vroeg De Cock bezorgd. ‘Wie was het?’ Zijn stem trilde van ingehouden spanning.
‘Hilde Brunet.’
De Cock trok zijn wenkbrauwen op.
‘Hilde Brunet?’ herhaalde hij vragend.
Vledder knikte.
‘Ze heeft zojuist het lijk van haar man, Gunther Worms, gevonden.’
De Cock kwam met een ruk overeind. ‘Waar?’
‘In Baarn… bijna voor haar deur… aan het begin van de oprijlaan naar hun villa. Hij ligt daar met zijn buik op het grind.’‘Vermoord?’
Vledder knikte opnieuw.
‘Een dolk tussen zijn schouderbladen.’
14
Het stortregende… hevige wolkbreuken, gepaard met zwaar onweer. Felle bliksemschichten trokken splijtend door een donkere hemel. Soms roetsjte de oude Volkswagen als een speedboat over waterplassen op de weg. Gordijnen van regen belemmerden het uitzicht.
De Cock kromp wat ineen. Hij had van kindsaf een instinctieve afkeer van onweer. Hardop telde hij de seconden tussen de bliksemflitsen en de daaropvolgende donderslagen. ‘Het is dichtbij,’ sprak hij wat beverig. ‘We rijden er dwars doorheen.’ Vledder blikte opzij.
‘In een auto kan je bij onweer niets gebeuren,’ sprak hij geruststellend. ‘Dat is bewezen.’
De Cock reageerde niet. Hij volgde het noodweer nauwlettend en begon opnieuw te tellen. Toen de bliksem kortbij insloeg, slikte hij even.
‘De natuur,’ sprak hij op bijna plechtige toon, ‘is ernstig vertoornd… vertoornd omdat er een mens is gedood. De elementen tonen hun afkeer. Moord heeft alles met oerkrachten te maken. Ik ben er vast van overtuigd dat het onweerde toen Kaïn Abel doodsloeg.’
Vledder grijnsde.
‘Noodweer bij de eerste moord,’ sprak hij spottend. Het gezicht van De Cock stond strak.
‘Er bestaat een mystieke relatie tussen de mens en de natuur. Als men lang in een stad woont gaat er veel van die betrokkenheid verloren.’
Vledder schudde afkeurend zijn hoofd.
‘Je hebt een bijgelovige ziel.’
De Cock knikte traag voor zich uit.
‘Dat komt door mijn Urker afkomst. Die verloochent zich niet. Vissers zijn veelal bijgelovig. Bij de visserij is men sterk van de elementen afhankelijk. Vooral vroeger. Toen beschikte men nog niet over moderne navigatiemiddelen, had men geen stalen kotters met duizenden paardenkrachten in de machinekamer… op de nietige houten bottertjes hees men de zeilen. Ik ben op Urk geboren… toen het nog een godvruchtig eiland was. Het ruisen van de zee was er overal te horen. Als het stormde werd je als het ware door de natuur omarmd. Soms hingen de wolken zo laag… leken zo dichtbij, dat ik als kind dacht dat ik er met een uitgestoken vinger in kon prikken.’
Vledder glimlachte.
‘Hoe ben je als jongen uit Urk ooit bij de Amsterdamse politie terechtgekomen?’
De Cock keek nadenkend naar de ruitenwissers, die het hemelwater nauwelijks konden verwerken. ‘De mens wikt… God beschikt.’ Hij vond dat antwoord ruim voldoende en gaf geen nadere uitleg. Hij blikte om zich heen. ‘Zou het in Baarn ook zulk noodweer zijn?’
Vledder knikte.
‘Vast… volgens mij komt het daarvandaan.’
De Cock maakte een achteloos gebaartje.
‘Dan ligt Gunther Worms in de regen.’
Het klonk laconiek.
Vledder nam gas terug. Het uitzicht werd een moment zo slecht, dat het niet verantwoord was om met hoge snelheid door te rijden. Nerveus klapte de jonge rechercheur met zijn rechtervuist op het stuur.
‘Toch vertik ik het,’ bromde hij, ‘om de wagen aan de kant van de weg stil te zetten.’
De Cock trok zijn schouders iets op.
‘Jij stuurt,’ reageerde hij gelaten. Met enige angst in zijn blik bleef hij het onweer bezien. Het imponeerde hem. Schuin links van de snelweg, boven het IJsselmeer, leek het alsof de satan met duivels genoegen de poorten van de hel had geopend. ‘Het regende vuur en sulfer,’ herinnerde hij zich een oude bijbeltekst.
Na een tiental kilometers klaarde het weer iets op. De regen werd minder. Het donderde nog wat in de verte en de dood van Gunther Worms kwam terug in zijn gedachten.
‘Heb je de politie van Baarn ingelicht?’
Vledder knikte.
‘Onmiddellijk. Maar het zal wel even duren voor er iemand van hen ter plekke is. Er moest eerst een rechercheur van huis worden gehaald. Het zal mij niets verbazen als wij er het eerst zijn.’
‘Noemde Hilde Brunet nog bijzonderheden?’
Vledder schudde zijn hoofd.
‘Geen bijzonderheden. Ze zei alleen: “Ze hebben hem verraderlijk neergestoken.”’
De Cock keek naar hem op.
‘Ze… ik bedoel, niet hij of zij… maar ze hebben hem verraderlijk neergestoken?’
‘Precies… ze. Ik denk dat haar gedachten uitgaan naar meer dan één dader.’
De Cock liet zich wat onderuitzakken, voor het eerst tijdens de rit. Nu ze het noodweer achter zich hadden gelaten, voelde de oude rechercheur zich minder gespannen. Hij schoof zijn hoedje tot bijna op zijn ogen en bromde: ‘Het is een vreemde zaak.’ Vledder snoof.
‘Ik ben met jou nooit anders dan in vreemde zaken terechtgekomen.’
Bij de afslag Baarn-Eembrugge verlieten ze de snelweg en reden het dorp binnen. Enkele straten stonden blank. De putten konden het regenwater niet verwerken.
Onder druipende bomen door reden ze de Prinses Carolinalaan in. Het was er vreemd stil en geheimzinnig donker. Vledder reed stapvoets en draaide zijn zijraam gedeeltelijk open. Het was alsof buiten zelfs de regen zweeg. Bij de villa draaide de jonge rechercheur de neus van de wagen naar de oprijlaan en stopte. In het licht van de koplampen lag een man. Op het grind. Zijn lichaam was bedekt met een deken, die tot even onder de knieholte reikte. Met de hielen omhoog staken zijn voeten er wat verdraaid onderuit. Op de rug markeerde een kleine verhoging de plek, waar de dolk in het lichaam stak.
Vledder trok de handrem aan, schakelde de motor uit en liet het groot licht branden. De beide rechercheurs stapten uit. De Cock liep op het lijk toe en hurkte er in de regen bij neer. Hij nam een punt van de deken op en keek in het gezicht van Gunther Worms. Het lag op de linkerzijde. Het zilvergrijze haar was kletsnat en in de rechteroorschelp stond een plasje water. De oogleden waren niet gesloten. De wijd opengesperde ogen met sterk verwijde pupillen glansden in het licht van de koplampen.