De grijze speurder sloeg de deken nog verder terug, zodat ook de rug van de dode man vrij kwam. Achter hem stokte even de adem van de jonge Vledder.
‘De dolk,’ hijgde hij, ‘de bronzen dolk van Siegfried van Xanten.’
Adjudant Lambertsen van de Baarnse politie stapte uit zijn wagen. Met forse tred stapte hij op De Cock toe. Wantrouwend keek hij de grijze speurder aan.
‘U bent hier al?’
De Cock glimlachte.
‘Zo u ziet.’
De adjudant wees naar de dode man op het grind.
‘Dit is een Baarnse zaak,’ sprak hij beslist.
De Cock knikte instemmend.
‘Daarom hebben wij u ook onmiddellijk gewaarschuwd.’ Adjudant Lambertsen keek om zich heen.
‘Wie heeft de dode hier ontdekt?’
De Cock wees voor zich uit naar de villa.
‘Hilde Brunet… de echtgenote van de vermoorde man. Zij belde ons op.’
‘In Amsterdam?’
‘Inderdaad… bureau Warmoesstraat.’
Het wantrouwen in de blik van de adjudant bleef.
‘Waarom? Ze had toch direct ons kunnen bellen? Dat lag toch meer voor de hand? Voor een moord in Baarn bel je toch geen Amsterdamse recherche?’
Het klonk wat geprikkeld.
De Cock zuchtte.
‘Mijn jonge collega Vledder en ik,’ legde hij geduldig uit, ‘zijn al een paar dagen bezig met een onderzoek naar een soortgelijke moord op een jongeman in Amsterdam… ene Siegfried van Xanten. Ook met een dolk in zijn rug. In het kader van dat onderzoek hebben wij de vrouw van deze man… Gunther Worms… leren kennen. Ik vermoed dat zij zich daarom met ons in verbinding heeft gesteld en in haar verslagenheid niet direct aan de Baarnse politie heeft gedacht. Wij achten het niet uitgesloten dat Gunther Worms bij de moord op die Siegfried van Xanten betrokken is geweest.’ Hij glimlachte innemend. ‘Begrijpt u… vandaar onze belangstelling.’
De mond van adjudant Lambertsen vormde een dunne streep. ‘Luister, rechercheur De Cock,’ sprak hij verbeten, ‘wij hebben in Baarn slechte ervaringen met de Amsterdamse recherche… en met u. Enige tijd geleden vergat u aan ons een Baarnse moord te melden. Wij kregen pas bericht van de schietpartij toen u het onderzoek al bijna had voltooid.’ Hij trok een brede grijns. ‘Mag ik dat hoogst onelegant noemen?’
De Cock keek naar hem op.
‘Dat mag u van mij,’ sprak hij hoofdknikkend, ‘hoogst onelegant noemen.’ Hij lachte vrolijk. ‘En dat klinkt niet eens onaardig.’ Adjudant Lambertsen wond zich zichtbaar op.
‘Wij zijn bij ons in Baarn gewend om onze gedachten zorgvuldig te formuleren.’
De Cock voelde weinig lust om de discussie over dat onderwerp voort te zetten. Competentievragen hadden hem nooit zo sterk beziggehouden. Hij draaide zich half om en wees naar de dode man op het grind.
‘Wat gebeurt er met hem?’
‘Ik zal een wagen bellen om hem naar ons mortuarium te brengen.’
‘En dan?’
‘Wat bedoelt u?’
‘Een gerechtelijke sectie?’
‘Dat beslist onze officier van justitie.’
De Cock knikte.
‘Maar ik zou er wel op aandringen.’
‘Dat maken wij wel uit.’
De Cock negeerde de opmerking.
‘Een onderzoek naar de herkomst van de dolk kon wel eens verrassingen opleveren.’ Hij zweeg even. ‘U kunt,’ ging hij vriendelijk verder, ‘over de resultaten van ons onderzoek beschikken… als u dat wenst?’
De adjudant stak zijn kin iets op.
‘Voorlopig wens ik dat niet.’
De Cock maakte een berustend gebaartje. Hij wees opnieuw naar de dode op het grind. ‘Ik moet u toch attenderen op de noodzaak van een toxicologisch onderzoek… deze man is vergiftigd.’
De Cock wachtte tot Vledder de oude Volkswagen had weggereden en geparkeerd tussen de bomen van de laan. Samen sjokten ze naar de ingang van de villa.
De grijze speurder trok aan de fraai bewerkte koperen knop, links van de toegangsdeur en luisterde naar de ijle klanken van de bel. Daarna keek hij even om. Aan het begin van de oprijlaan, naast het dode lichaam van Gunther Worms, stond adjudant Lambertsen eenzaam in de regen.
Vledder duimde over zijn schouder.
‘Moet hij er niet bij zijn?’
De Cock bromde.
‘Ik heb hem aangeboden dat jij zolang bij het lijk zou blijven, zodat hij met mij mee kon. Hij weigerde.’ De grijze speurder glimlachte triest. ‘Blijkbaar heeft onze adjudant vandaag zijn dag niet.’
Hilde Brunet opende de deur. De matte, olijfkleurige huid van haar gezicht zag bleek… bleek als doorschijnend albast en haar ogen waren rood omrand.
De Cock nam zijn hoedje af.
‘Ik… eh, ik condoleer u met het verlies van uw man,’ sprak hij met bewogen stem.
Over het gezicht van Hilde Brunet gleed een flauwe glimlach. Daarna liet ze haar hoofd iets zakken en bedwong opkomende tranen.
‘Komt u binnen.’
Ze sprak fluisterend.
Toen ze in de met leer beklede zetels hadden plaatsgenomen, keek de oude rechercheur haar nog eens aan. Scherp en onderzoekend. Ze droeg het fraaie kastanjebruine haar nu niet in een wrong. Het hing los langs haar ovale gezicht, waarop verdriet duidelijke sporen had achtergelaten. Het verbaasde hem een beetje. Hij had dat verdriet niet verwacht… niet zo nadrukkelijk. ‘Hoe wist u dat hij daar lag?’ opende hij.
Hilde Brunet schudde haar hoofd.
‘Ik wist dat niet. Ik was alleen de hele avond al zo onrustig.’ Ze tikte met de toppen van haar vingers tegen haar borst. ‘Hier… zo’n vreemd angstig beklemmend gevoel… een gevoel dat er iets ging gebeuren… iets verschrikkelijks. Ik weet niet hoe ik u dat moet uitleggen. Noem het intuïtie… voorgevoel.’ De Cock knikte begrijpend.
‘Bij vrouwen is dat vaak sterk ontwikkeld… sterker dan bij ons mannen.’
Hilde Brunet reageerde dankbaar.
‘Ik ben vaak avonden alleen. Gunther was ’s avonds veel weg… voor zaken. Ik heb mij nog nooit angstig of onrustig gevoeld. Ik kende dat niet. Misschien kwam het ook door dat noodweer.’‘U bent gaan kijken?’
‘Ja.’
‘Waarom?’
Hilde Brunet gebaarde voor zich uit.
‘Ik had het geluid van een auto gehoord en ik dacht dat Gunther er aankwam. Meestal zet hij zijn wagen dan pal voor de deur. Maar Gunther kwam niet. Ik dacht… eh, ik dacht… ik heb het verkeerd gehoord. Maar toen hij er na een kwartier nog niet was, werd ik zo onrustig dat ik ben gaan kijken waar hij bleef.’‘En toen vond u hem?’
Hilde Brunet knikte bedaard.
‘Hij lag daar… in de regen. Het vreemde was dat het mij niet eens verbaasde dat hij daar zo lag. Ik raakte ook niet in paniek. Ik ben toen kalm naar binnen gegaan, heb een deken gepakt en hem daarmee toegedekt.’ Ze schokschouderde. ‘Waarom? Uit piëteit, denk ik. Ik wilde hem niet verder nat laten worden.’ De Cock schonk haar een milde glimlach.
‘Wat heeft uw man voor een wagen?’
Hilde Brunet staarde even peinzend voor zich uit.
‘Hij heeft bijna elk jaar een nieuwe. Sinds kort heeft hij een… eh, een Mitsubishi… een vuurrode Mitsubishi Starion.’‘En met die wagen is hij vanavond weggegaan?’
‘Ja.’
‘Weet u waar uw man heenging?’
Hilde Brunet schudde haar hoofd.
‘Dat zei Gunther nooit. En ik vroeg er nooit naar.’
‘Heeft hij een tijdstip genoemd waarop u hem terug kon verwachten?’
Hilde Brunet zuchtte.
‘Ook niet. Dat was niet gebruikelijk. Feitelijk leefden Gunther en ik een beetje langs elkaar heen. Al jaren. Er is nooit een echte band gegroeid.’
De Cock pauzeerde even en vroeg toen: ‘Waarom hebt u ons gebeld… in Amsterdam?’
Hilde Brunet maakte een hulpeloos gebaartje.
‘Toen ik Gunther daar dood met die dolk in zijn rug zag liggen, dacht ik direct aan u… aan ons onderhoud. Ik dacht… die rechercheur De Cock moet het weten.’