De Cock knikte vaag. Zijn gedachten dwaalden weg. Het was alsof plotseling mistige nevelen uit zijn hersenen trokken. Ineens was er een helder beeld. Even, fragmentarisch, maar sterk omlijnd. Het toverde een glimlach op zijn gezicht.
‘Weet je wat ik mij afvraag?’
‘Nou?’
‘In wiens rug de derde replica terechtkomt.’
18
Met zijn beide handen op zijn rug, wijdbeens en iets gebogen, stond rechercheur De Cock voor de beregende ruiten van de kale recherchekamer. Wiegelend op de ballen van zijn voeten staarde hij naar de glimmende daken van de smalle huisjes aan de overkant van de Warmoesstraat. Hoe lang was het alweer geleden, bepeinsde hij, dat hij hier stond, op dezelfde plek, denkend aan Mosie, de haringman, en een adembenemend schone Adelheid van Kleef binnenstapte en meldde dat Siegfried van Xanten, haar vriend, was verdwenen?
Slechts enkele dagen, maar het leek een eeuwigheid. De blonde Siegfried van Xanten bleek vermoord en koning Gunther Worms volgde. Hij vroeg zich af of hij een mogelijke derde moord kon voorkomen en vooral… hoe hij een sluitende bewijsvoering kon opbouwen?
Ineens draaide hij zich met een ruk om en stapte dreunend naar de kapstok.
Vledder liet zijn rappe vingers op de schrijfmachine even rusten. Toen schoof hij de schrijfmachine van zich af en liep de grijze speurder na.
‘Gaan we naar Smalle Lowietje?’
De Cock schudde zijn hoofd.
‘Naar de Keizersgracht.’
‘Wat is daar?’
De Cock wurmde zich in zijn oude regenjas.
‘Daar woont Hagen de Bourgondiër.’
De ogen van Vledder begonnen te glinsteren. Gretig pakte hij zijn jas van de kapstok.
‘Gaan we hem arresteren?’
De Cock tuitte zijn lippen.
‘Dat hang er van af.’
‘Waarvan?’
De Cock liep naar de deur.
‘Welk antwoord hij heeft op een achterstallige vraag.’ ‘Achterstallige vraag?’
In de stem van Vledder trilde onbegrip.
De Cock knikte.
‘Wat is de schat van de Nevelberg? Ik heb nog steeds niet aan het verzoek van Hilde Brunet voldaan.’
De avondlucht was kil. Een fijne motregen prikte op hun gezichten. Achter een gierende tram om staken de beide rechercheurs het Damrak over en slenterden in de richting van de Dam. Vledder liet in de zak van zijn regenjas een rinkelend geluid horen. ‘Ik heb voor alle zekerheid maar een paar handboeien meegenomen,’ sprak hij grinnikend. ‘Die Hagen de Bourgondiër is een boom van een vent. En volgens mij zo sterk als een beer. Als hij verkeerd wil en zich tegen zijn arrestatie verzet, dan kunnen we beiden nog wat beleven.’
De Cock bracht het beeld van de man terug in zijn herinnering, maar reageerde verder niet. Zwijgend liep hij verder. Vledder keek hem van terzijde aan.
‘We kunnen ook assistentie vragen?’
De Cock knikte vaag.
‘Dat kunnen we,’ antwoordde hij gelaten.
Het gezicht van Vledder betrok.
‘Weet je aan wie ik ineens moet denken?’
‘Nou?’
‘Aan Adelheid van Kleef… volgens mij loopt ze een groot gevaar.’
De Cock blikte opzij.
‘Wat voor een gevaar?’
Vledder zwaaide heftig.
‘Als het waar is,’ sprak hij geëmotioneerd, ‘dat Hagen de Bourgondiër aan haar de moord op zijn oude vriend Siegfried van Xanten heeft opgebiecht, dan loopt ze volgens mij een groot gevaar.’‘Hoezo?’
Vledder stak zijn wijsvinger omhoog.
‘Die bekentenis van Hagen de Bourgondiër,’ betoogde hij, ‘zal wel tot stand zijn gekomen in een opwelling… in een vlaag van berouw… of een plotselinge behoefte aan boetedoening. Mogelijk, dat de betoverende uitstraling van Adelheid van Kleef daaraan mede schuldig is geweest.’ Hij zweeg even en ademde diep. ‘Maar als Hagen de Bourgondiër later, niet meer in de ban van haar betovering, heeft beseft wat hij heeft gedaan… de risico’s van die bekentenis overziet, dan…’
De Cock bleef staan. Met zijn gezicht in de regen keek hij naar zijn jonge collega op.
‘Dat is waar,’ sprak hij zichtbaar geschokt. ‘Ik heb mij dat geen moment gerealiseerd. Maar je hebt gelijk. Adelheid van Kleef loopt inderdaad gevaar. Door die bekentenis is zij de enige die weet dat Hagen de Bourgondiër de moordenaar is.’
Ze liepen achter het Koninklijk Paleis om naar de Raadhuisstraat, staken de rijweg over en vervolgden hun weg onder de arcade naar de Keizersgracht.
De Cock keek omhoog naar de Westerkerk met haar fraaie slanke toren en bedacht dat hij daar eens op een stille zondagmorgen een doopplechtigheid had bijgewoond, die het begin bleek van een reeks opzienbarende moorden. Hij grinnikte zachtjes voor zich uit. Hoelang handelde hij al in emoties en hartstochten? Het was stil op de anders zo drukke Keizersgracht. Hun voetstappen klonken hol, resoneerden tegen neerbuigende geveltjes. Het geluid van voortrazend verkeer was vrijwel verstomd. Zelfs het druipen van de bomen was te horen. Aan de wallenkant, bij een geparkeerde auto, scharrelde een eenzame rat.
Voor een huis met een rijkversierde klokgevel en een licht uitgesleten blauwstenen stoep bleef De Cock staan en blikte langs de ramen. Er brandde geen licht. Nergens.
‘Is het hier?’
De grijze speurder knikte.
‘Huisnummer 1117.’ Zonder de leuning te beroeren liep hij de blauwstenen stoep op. Op het bordes bleef hij staan en keek naar de koperen plaat met H. de Bourgondiër op een groengelakte deur.
Even reikte hij aarzelend naar de bel, maar hij trok zijn hand snel terug en tastte in zijn broekzak naar het koperen houdertje met een keur aan stalen sleutelbaarden, dat hij eens, langgeleden, van zijn vriend en ex-inbreker Handige Henkie had gekregen.
Onder strenge, afkeurende blikken van de jonge Vledder opende hij in slechts luttele seconden het slot en duwde de groengelakte deur voorzichtig open. Er kwam van binnenuit geen reactie. Toen ze beiden in de hal stonden, deed hij de deur achter hen weer zorgvuldig in het slot.
Het licht van een straatlantaarn viel door een getralied raam boven de deur en wierp schaduwen in een witmarmeren gang. Behoedzaam drongen de rechercheurs verder het huis binnen. Er was geen gerucht. Alleen ergens ver weg drupte een kraan. Aan het einde van de witmarmeren gang was een brede deur. De Cock deed hem langzaam open. Hij leidde naar een ruim, hoog vertrek met sierlijke guirlandes, gedragen door wulpse engeltjes aan het plafond.
De grijze speurder pakte zijn zaklantaarn. Een langgerekt ovaal gleed over een weelde aan antieke meubelen, waaronder een Chippendale stoel, een fauteuil in Queen Anne-stijl en een fraai Vlaams kunstkabinet.
Vledder stootte hem aan.
‘Wat dacht je hier te vinden?’ vroeg hij benauwd.
De Cock grijnsde.
‘De schat van de Nevelberg… wat dat ook zijn moge.’ De jonge rechercheur schudde zijn hoofd.
‘Hilde Brunet schreef dat je Hagen de Bourgondiër naar de schat van de Nevelberg moest vrágen… niet dat je er zelf naar moest zoeken.’
De Cock liet het licht van zijn zaklantaarn rondgaan. ‘Hagen de Bourgondiër is er niet,’ sprak hij achteloos. ‘En tot hij verschijnt lijkt het mij niet kwaad om wat rond te neuzen.’
‘Het is onwettig.’
De Cock bromde iets onverstaanbaars, maar reageerde verder niet. Zijn volle aandacht werd getrokken door een zware brandkast tegen de muur tussen twee hoge ramen. Het was een Lips van een oud model met een handvat, een nummerschijf en een grendel.
De Cock had met zijn vriend Handige Henkie gemeen dat hij verzot was op brandkasten. Bewonderend hurkte hij bij de Lips neer. Kennelijk hadden onbevoegden in het verleden wel eens stuntelige pogingen ondernomen om de kast te kraken. Bij de grendel waren in het metaal diepe moeten geslagen. Ineens kwam hij weer omhoog. Zijn scherp gehoor had een geluid gehoord… het geluid van een sleutel in een slot. Even later klonken er voetstappen. Ze schuifelden aarzelend door de marmeren gang. De Cock doofde zijn zaklantaarn en gaf Vledder een wenk. De beide rechercheurs stelden zich verdekt op. Het duurde enkele seconden. Toen hielden de voetstappen bij de deur stil. Er verstreken opnieuw enkele seconden. Het leek alsof degene achter de deur bij zichzelf tot een besluit moest komen. Toen klonk een zacht geluid van de klink en stapte iemand binnen.