‘Nee.’
De Cock gebaarde in haar richting.
‘Heeft Siegfried kennissen, vrienden, familie?’
Adelheid van Kleef maakte een lichte schouderbeweging. ‘Ik was de enige met wie hij nog enigermate vertrouwelijk omging. Verder had hij nog een oude moeder, maar met haar had hij al jaren geen contact meer.’
De Cock beluisterde haar woorden.
‘U spreekt steeds in de verleden tijd?’
Adelheid van Kleef sloot even haar beide ogen.
‘Naar mijn diepste gevoel,’ verzuchtte zij, ‘is Siegfried van Xanten ook niet meer in leven.’
De stelligheid waarmee ze sprak, prikkelde de oude rechercheur een beetje. Hij gleed langzaam met zijn pink over de rug van zijn neus. ‘Misschien,’ formuleerde hij voorzichtig, ‘misschien is hij uit angst voor de… eh, vondenis wel naar het buitenland gevlucht?’
Zijn stem kreeg ongewild een cynische ondertoon.
Het ontging Adelheid van Kleef niet. Ze strekte haar rug en dreef de ontreddering van zich af. Van haar gezicht straalde weer een onverzettelijke weerbaarheid.
‘Meneer De Cock,’ sprak ze scherp, ‘ik hoop oprecht, voor u en voor Siegfried van Xanten, dat u hem eerder vindt dan de anderen.’
De grijze speurder liet zijn blik op haar rusten.
‘Welke anderen?’
In haar blauwe ogen vonkte haat.
‘Het volk van de Klokbekers.’
Toen Adelheid van Kleef was vertrokken, keken de beide rechercheurs elkaar aan. Zwijgend. Het was alsof na haar vertrek in de recherchekamer een vacuüm was ontstaan, een leegte, die niet werd opgevuld.
Wat verdoofd blikte De Cock naar de stoel, waarop ze had gezeten. Hem bekroop een vaag gevoel dat de vrouw hem een mysterie had aangereikt, waarvan hij de ernst en de omvang niet vermocht te doorzien.
Na enige tijd hervond hij zijn spraak. Hij draaide zijn bureaustoel een kwartslag en wuifde naar Vledder.
‘Heb je zijn signalement?’
De jonge rechercheur raadpleegde zijn aantekeningen. ‘Siegfried van Xanten,’ las hij hardop, ‘oud vierendertig jaar, lengte plusminus een-meter-vijfentachtig, fors postuur, brede schouders, blond krullend haar, lichtblauwe ogen, een rechte neus, iets oplopende jukbeenderen en een krachtige kin.’ De Cock liet het signalement even op zich inwerken. ‘Een stevig gebouwde man,’ concludeerde hij.
‘Als we die Adelheid van Kleef mogen geloven, dan heeft Siegfried van Xanten het voorkomen van een goddelijke held uit de Griekse mythologie.’
De Cock lachte.
‘Het is mijn ervaring dat vrouwen mannen vaak met vreemde ogen bezien. Ik begrijp er iets van als een man een vrouw beschrijft, maar omgekeerd heb ik in het verleden dikwijls voor raadsels gestaan.’ Hij zweeg even en veranderde toen van onderwerp. ‘Heb je ook een goede beschrijving van de kleding die hij droeg?’
‘Zeker.’
‘Verstuur maar een VOV’tje… een telexbericht met Verzoek Opsporing Verblijfplaats.’
Vledder keek naar hem op.
‘Wil je er nu direct al aan beginnen?’
De Cock knikte.
‘Waarom niet?’
‘Siegfried van Xanten wordt slechts één enkele dag vermist.’ De Cock maakte een weifelend gebaartje.
‘Misschien heeft Adelheid van Kleef wel gelijk… is elk uur kostbaar.’
Vledder trok een bedenkelijk gezicht.
‘Ik weet het niet,’ sprak hij wat onzeker. ‘Ik… eh, ik weet niet wat ik van haar zeggen moet. Ze heeft iets vreemds… iets wat ik moeilijk onder woorden kan brengen.’
De Cock glimlachte.
‘Ze is uitzonderlijk mooi.’
Vledder toonde een lichte irritatie.
‘Toch wekt ze geen begeerte bij mij op.’
De Cock gniffelde.
‘Moet dat?’
Vledder lachte niet. Zijn gezicht bleef ernstig.
‘Ik zou geen relatie met haar willen aangaan… in welke zin dan ook. Ik denk dat ik mij in haar gezelschap niet op mijn gemak zou voelen.’
‘Ik heb uit jouw mond nog nooit zo’n openhartige analyse van vrouwen gehoord.’
Vledder zwaaide met beide armen.
‘Dat komt omdat ik al die tijd bijzonder scherp op haar heb gelet. De eerste impressie verbijsterde mij. Toen ze hier het vertrek binnenstapte, stokte de adem in mijn keel. Maar daar bleef het bij. Het had geen vervolg. Toen die verbijstering vergleed, groeide in mij het besef hoe koel en kil haar schoonheid feitelijk was… zonder diepte, zonder menselijke warmte.’ De Cock trok zijn schouders iets op.
‘Toen ze begon te huilen, vertederde mij dat toch.’
Vledder schudde geërgerd zijn hoofd. Hij klapte met zijn vuist op het blad van zijn bureau. ‘Die tranen waren niet echt. Het was geen uiting van een oprecht verdriet. Haar opzet was dat jij welwillend naar haar luisterde.’ Hij keek grinnikend naar De Cock op. ‘En in die opzet is ze volledig geslaagd.’
De grijze speurder proefde de toon. Hij plukte nadenkend aan het puntje van zijn neus.
‘Jij gelooft haar niet?’
‘Nee… het is een dwaas verhaal.’
‘Hoe dwaas?’
Vledder trok zijn kin iets omhoog.
‘Te dwaas om als basis van een rechercheonderzoek te dienen.’
Het regende nog steeds. De felle kleuren van de lichtreclames spiegelden in het natte asfalt. Het was stil in de Lange Niezel. Veel stiller dan normaal. De gestaag neervallende regen had de mensen van de straten verjaagd. Bij de ingang van het sekstheater zat een juffrouw met een breiwerkje achter de kassa. Ze knikte wat verveeld toen de rechercheurs haar in het voorbijgaan groetten. De Cock trok de kraag van zijn regenjas omhoog en schoof zijn oude hoedje iets naar voren. Hij keek schuin opzij naar Vledder, die zoals gewoonlijk een halve meter voor hem uit liep. ‘Denk jij dat die Siegfried van Xanten niet werkelijk is verdwenen?’
De jonge rechercheur hield zijn pas even in en draaide zijn gezicht naar De Cock toe. ‘Misschien,’ sprak hij achteloos. ‘Ik denk dat zij gisteravond samen ruzie hebben gehad en dat hij daarna kwaad de deur is uitgelopen.’
‘En nu heeft zij spijt en doet bij ons aangifte van vermissing om hem weer bij haar terug te krijgen?’
Vledder knikte nadrukkelijk.
‘Precies. Ze gebruikt… of beter gezegd… ze misbruikt ons. Als ze jou vanavond had verteld dat die Siegfried na een woordenwisseling bij haar was weggelopen, dan had je daar geen aandacht aan geschonken. Daarom komt ze met een onmogelijk verhaal over een vonnis, waardoor jij onmiddellijk een landelijk telexbericht laat verzenden.’
De Cock beluisterde een licht verwijt.
‘Die twee hebben niets met elkaar,’ verdedigde hij zich. ‘Zij zijn geen levenspartners. Siegfried is een vriend over wie, zo Adelheid van Kleef zegt, zij min of meer haar zorgen uitstrekt.’ Vledder keek hem grijnzend aan.
‘Hij woonde toch bij haar in?’
‘Ja.’
De jonge rechercheur snoof.
‘Nou, welke jonge vrouw heeft een jonge man bij haar inwonen met wie zij geen verhouding heeft?’
De Cock bleef het antwoord schuldig. Zijn puriteinse ziel had het altijd moeilijk met dergelijke zaken.
Vanuit de Lange Niezel slenterden zij via de Voorburgwal en de Oudekennissteeg naa r de Achterburgwal. Op de hoek van de Ba r ndesteeg glipten zij het etablissement van Smalle Lowietje binnen. De Cock boog zich iets naar voren en liet een straaltje water uit de rand van zijn hoed glijden. Het vormde een plasje op de tapijttegels. Daarna wurmde hij zich uit zijn natte regenjas, liep naar het einde van de bar en hees zich op een kruk. Vledder kwam met druipende haren naast hem zitten.
Caféhouder Lowie, om zijn geringe borstomvang door de penoze steevast Smalle Lowietje genoemd, streek met zijn kleine handjes langs zijn morsig vest en kwam opgewekt naar De Cock toe. Zijn vriendelijk muizensmoeltje glom van genegenheid. ‘Blij je weer eens te zien,’ kirde hij. ‘Ik neem aan dat het druk is aan de Kit?’
De grijze speurder knikte met een ernstig gezicht.