Выбрать главу

‘Niks. Dat totaalbeeld maak jij. Desnoods morgen bij daglicht.’ Hij wendde zich tot Ben Kreuger. ‘Ik heb jou hier feitelijk niet nodig. Er is hier in de poort niets te kwasten.’ Hij zweeg even. ‘Ik had wel graag dat je morgen met Vledder meeging naar het mortuarium.’ Hij wees naar de rug van de dode. ‘Misschien zit er iets op die dolk. Verder wil ik ook zijn vingertjes.’‘Weet je nog niet wie hij is?’

De Cock knikte traag. ‘Ene Siegfried van Xanten. Een vrouw heeft vanavond bij mij aan de Warmoesstraat zijn vermissing gemeld. Ik heb ook genoeg mogelijkheden voor een herkenning. Maar sinds kort ben ik erg voorzichtig geworden met de identificatie van vermoorde lieden.’[2]

Ben Kreuger gebaarde naar Van Wielingen. ‘Ik wacht tot Bram klaar is, dan rijd ik hem even naar zijn vrienden van de visclub.’ De jonge diender liep op De Cock toe. Zijn uniformpet stond weer recht op zijn hoofd.

‘Hebt u mij nog nodig?’ vroeg hij beleefd.

De oude rechercheur schudde glimlachend zijn hoofd. ‘Bedankt voor je hulp. En rapporteer dit geval wel even bij je wachtcommandant… compleet met de naam en het adres van die oude baas met zijn hond. Misschien dat het nodig is dat ik nog eens een praatje met hem maak.’

‘Het komt in orde.’ De jonge diender tikte joviaal tegen de klep van zijn pet, maakte rechtsomkeer en verdween.

Zoals te verwachten was Bram van Wielingen snel klaar. Hij flitste een paar maal in het dode gezicht en maakte detailopnamen van de dolk. Daarna demonteerde hij het flitslicht en borg de toestellen in zijn aluminium koffertje. Hij klapte het dicht en zwaaide naar De Cock. ‘Morgenmiddag… vroeg genoeg?’ De oude rechercheur tuitte zijn lippen en knikte. ‘Maar dan wel met een fraaie totaalopname. Ansichtkaarten koop ik niet.’ Zoet grijnzend stapte de fotograaf met Ben Kreuger weg. De Cock wenkte de broeders van de Geneeskundige Dienst naderbij. Ze legden de dode op zijn buik op de brancard. Alleen de canvasklap bij de benen sjorden ze met riemen vast. Met de brancard zachtjes wiegend in hun handen droegen ze het lijk naar de ambulancewagen. De grijze speurder keek hen na. Een vreemd gevoel maakte zich van hem meester. Het gehele beeld deed wat macaber aan. Met de dolk als stok vormde het laken een minuscuul tentje op de rug van de dode.

Pas toen de broeders de deuren van de ambulancewagen hadden dichtgeklapt, wegreden en de rode achterlichten langzaam in de avondnevel oplosten, draaide hij zich om en liep met kwieke pas naar Vledder.

‘Ons telexbericht was maar een kort bestaan beschoren. Je kunt het alweer intrekken.’

‘Vanavond nog?’

‘Morgen kan ook.’ De jonge rechercheur stootte hem aan. ‘Toen de meute kwam was je net bezig mij uit te leggen waarom naar jouw mening Siegfried van Xanten niet in de Muiderpoort werd vermoord.’

De Cock knikte nadenkend.

‘Ik wist op dat moment nog niet dat dokter Den Koninghe kort daarna zou zeggen dat het slachtoffer al zeker zes uur dood was. Ik constateerde alleen dat het lichaam al sterk was afgekoeld. Zelfs bij extreem lage temperaturen vergt dat proces vele uren. Plaats je het moment van overlijden enkele uren terug, dan nader je al dicht de tijd dat de nijvere ambtenaren van de belastingdienst na beëindiging van hun dagtaak de Muiderpoort verlaten. Als die een dode of stervende Siegfried van Xanten hadden aangetroffen, dan hadden zij zeker alarm geslagen.’ Vledder staarde peinzend voor zich uit.

‘Waarom de Muiderpoort? Ik bedoel, als iemand zich van het lijk wilde ontdoen, dan zijn er toch tal van andere plaatsen te bedenken.’

De Cock trok zijn schouders op.

‘Ik weet niet waarom die plek is gekozen.’ Hij maakte een wrevelig gebaartje. ‘Ik vind de hele zaak erg raadselachtig. Er kleven zulke vreemde kanten aan… een beeldschone vrouw, die dreigt een eerbiedwaardig oudheidkundig genootschap verantwoordelijk te stellen voor het verdwijnen van een man met wie zij zegt geen enkele emotionele binding te hebben…. een op die dreiging ijlings toesnellende directeur van dat genootschap, die zich Koning der Klokbekers noemt, en een dode Siegfried van Xanten met een raar model dolk tussen zijn schouderbladen.’ Hij grinnikte vreugdeloos. ‘Met zulke zaken worden wij opgezadeld.’

Vledder zuchtte. ‘Laten we naar huis gaan,’ sprak hij loom. ‘Morgen zien we wel verder.’

De Cock knikte.

‘We zullen er toch achter moeten komen waar Siegfried van Xanten werkelijk werd vermoord.’

Vledder grijnsde. ‘En door wie.’

De beide rechercheurs slenterden van de Muiderpoort terug naar hun oude Volkswagen. Voor hij instapte blikte De Cock omhoog naar het verlichte uithangbord van café’t Duveltje. De naam wekte plotseling associaties bij hem op. Hij keek naar zijn jonge collega.

‘Zou hij in de hemel zijn?’

Vledder reageerde verrast. ‘Die… eh, die Siegfried van Xanten?’ De Cock knikte.

‘Die vraag dringt zich ineens bij mij op.’

De jonge rechercheur schudde zijn hoofd.

‘In het Walhalla.’

‘In het Walhalla? Waarom het Walhalla?’

Vledder trok zijn schouders op. ‘Dat weet ik niet,’ sprak hij wat onwillig. ‘Onze hemel vind ik niet zo geschikt. Hij lijkt mij meer een man voor de eeuwige jachtvelden.’

De Cock lachte niet.

5

Na een paar sombere regendagen scheen er een vriendelijk koesterend zonnetje. Het grauw was uit de hemel verdwenen. De vlaggen op de steigers van de rondvaartboten wapperden vrolijk in een strakblauwe lucht. De schoongemaakte beurs van Berlage schitterde in al zijn pracht. Ook het markante gebouw van De Bijenkorf flirtte met het zonlicht.

Met zijn hoed nonchalant achter op zijn hoofd, de handen diep in de zakken van zijn regenjas gestoken, slenterde De Cock over het brede trottoir van het Damrak. Hij blikte geïnteresseerd om zich heen. Het aantal meisjes en vrouwen dat zijn ogen streelde, leek verdubbeld. Ze hadden hun verhullende regenkleding weer verruild voor modieuze toiletjes, waarin hun sierlijke rondingen niet langer aan het oog werden onttrokken. Het gaf aan het hart van de oude speurder een blijde tinteling.

Hij hield van de mensen, van het leven. En het was een trieste speling van het lot dat juist hij in een beroep was geduikeld, dat hem voortdurend met de negatieve zijde van het leven in aanraking bracht: hebzucht, haat, achterdocht, wraak… hartstochtelijke impulsen tot vernietiging… tot moord.

Het beeld van gisteravond, van het lijk in de oude Muiderpoort kwam terug in zijn gedachten, de donkergroene deur met tralies, het vage gele schijnsel van de met gaas beschermde lamp, de vreemde dolk tussen de schouderbladen. Wat was de drijfveer geweest? Wie had zo vurig de vroegtijdige dood van Siegfried van Xanten gewild dat hij zijn geweten met een moord belastte? Of bezat de dader geen belastbaar geweten? Hij liet zijn gedachtemolen even rusten. Aan de overkant werden ladingen toeristen bij de rondvaartboten gelost. Come and see Amsterdam. Waarom niet? Amsterdam was een mooie stad. En dat niet alleen als de zon scheen, maar zelfs als het regende. Een vrouw zo fraai gevormd, dat zij de oude Rubens verheugd naar het palet had doen grijpen, trok heupwiegend aan De Cock voorbij. De oude speurder keek haar na, secondenlang, toen stak hij het Damrak over en sjokte naar de Warmoesstraat. Het was kwart over negen.

Toen De Cock de grote recherchekamer binnenstapte, trof hij Vledder al achter zijn bureau. De rappe vingers van de jonge rechercheur dansten razendsnel over het toetsenbord van zijn elektronische schrijfmachine.

De Cock hing zijn regenjas en hoedje aan de kapstok en ging naast zijn jonge collega staan.

‘IJverig,’ stelde hij laconiek vast.

вернуться

2

Zie De Cock en moord op de Bloedberg.